Inleiding
In de kerk zitten we niet bij elkaar omdat we samen een bepaald politiek programma hebben ondertekend, maar omdat wij, in Christus, tot elkaar geroepen zijn. Toch kunnen geloof en politiek handelen niet van elkaar worden losgekoppeld. Christelijk geloof kan geen scheiding maken tussen geestelijke en materiële zaken. God is vlees geworden in Jezus om zo het dagelijks leven met ons te delen. Het “Onze Vader” dat Jezus ons geleerd heeft, gaat over zowel geestelijke als materiële zaken, zoals ons dagelijks brood en de vergeving van schulden. Brood en schulden vormden destijds voor de meerderheid van de inwoners van Palestina waarschijnlijk de meest urgente maatschappelijke problemen en dat is voor veel mensen vandaag de dag nog steeds zo. Er kan geen tweedeling gemaakt worden tussen de geestelijke en materiële sfeer; als mensen van de honger sterven, is dat zowel een maatschappelijk als een geestelijk probleem en een uitdaging voor ons geloof.
Het gebed om “ons dagelijks brood” kan niet worden losgekoppeld van de betekenis van het Avondmaalsbrood, en eveneens zou het verkeerd zijn om ‘vergeving van schulden’ alleen op een geestelijke manier te interpreteren.
In de Hebreeuwse Bijbel vinden we talloze richtlijnen voor het maatschappelijke en politieke leven van het volk Israël. Het meest bekend zijn waarschijnlijk de voorschriften betreffende het Sabbatjaar en het Jubeljaar (Leviticus 25). Daar gaat het onder andere over het laten rusten van land, het periodiek kwijtschelden van schulden, het vrijlaten van slaven en de teruggave van land aan oorspronkelijke eigenaars. Ook aan de bestuurders werden richtlijnen gegeven. In Psalm 72 over de ideale koning lezen we dat zo’n koning aan bepaalde eisen moet voldoen zoals “rechtvaardig besturen”, en “bevrijden wie arm is en om hulp roept, wie zwak is en geen helper heeft” (zie ook Spreuken 31:8-9).
In het Nieuwe Testament horen we hiervan een echo in Lucas (4:18) wanneer Jezus zegt dat hij gezonden is om aan armen het goede nieuws te brengen, om onderdrukten hun vrijheid te geven, en om een genadejaar van de Heer uit te roepen. Andere sleutelteksten zijn Matteüs 5 (de Bergrede) en Matteüs 25:35-41. Al deze teksten gaan over het beschermen van de zwakken, de armen, de weduwen en wezen, de melaatsen, de vreemdelingen en ´bijwoners´ en om respect voor Gods goede schepping. Wie daar tegenin gaat, krijgt te maken met de profeten in de Hebreeuwse Bijbel (zie bijvoorbeeld Jesaja 5:8) en met mensen als Jakobus in het Nieuwe Testament.
De Bijbel is geschreven in verschillende specifieke historische en sociale contexten. Daarom kan de Bijbel niet gezien worden als een receptenboek dat eenvoudig te hanteren voorschriften geeft, die wij in het leven van vandaag zouden kunnen en moeten toepassen. Bijvoorbeeld: als de boeren in België de randen van hun velden niet zouden maaien (zoals in Leviticus 19:9 wordt voorgeschreven), zullen de armen in ons land daardoor niet geholpen worden.
Imiteren van voorschriften die een paar duizend jaar geleden in een totaal andere context hun betekenis hadden, heeft voor de situatie van ons in België in de 21ste eeuw weinig zin.
Wel kunnen we ons ertoe laten inspireren om de richtlijnen van toendertijd na te volgen in ons huidige tijdsbestek. Dat betekent dat wij ons moeten afvragen wie vandaag de dag degenen zijn “die zich huis na huis toe-eigenen, die akker na akker samenvoegen tot er voor niemand meer ruimte is…” (Jesaja 5:8). Wie zijn vandaag degenen die “onrechtvaardige wetten uitvaardigen, die de onderdrukking wettelijk bekrachtigen”, die het recht van de zwakken verdraaien en de armen hun deel ontnemen? Aan wie vallen weduwen ten prooi en door wie worden wezen beroofd? (Jesaja 10:1-2). Wie zijn nu en hier de weduwen, de wezen, de armen, de vreemdelingen en de bijwoners? Wat betekent het in het huidige tijdsgewricht dat het land genoeg rust moet krijgen?
Hoe kunnen we hier en nu en op onze wijze het voorbeeld volgen van de eerste christelijke gemeente zoals dat beschreven staat in Handelingen 2 en 4?
Met de Bijbel in de hand kunnen we dus geen kant en klare oplossingen vinden voor de ingewikkelde maatschappelijke, politieke, ecologische en economische problemen waarvoor wij ons hier en nu geplaatst zien. Wel vinden we in de Bijbel richtingaanwijzers die kunnen helpen. Dit is bijvoor-beeld het geval met Matteüs 25 en met de Bergrede van Jezus in Matteüs 5 die voor het christelijk leven centrale teksten zijn. Zulke teksten fungeren als een kompas; de richting wordt aangegeven maar de concrete weg zullen we zelf moeten vinden in de samenleving van vandaag.
Een ieder van ons behoudt haar/zijn eigen verantwoordelijkheid voor het kiezen van een specifieke weg. In dit alles hebben wij een eigen verantwoordelijkheid voor elkaar en voor de wereld.
De vraag: “Kaïn, waar is jouw broer?” (Gen. 4:9) is een universele vraag van God aan ons als individuen en ons als samenleving. Die vraag komt tot ons waar we ook wonen op de wereld en in welke situatie we ons ook bevinden.
Kerk en maatschappij
Vanaf het allereerste begin hebben christenen geworsteld met hun relatie tot overheden. Aan de ene kant kennen we de traditie van de profeten die onrechtvaardige situaties aanklagen, en horen we de oproep in Spreuken 31:8-9: “Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten. Spreek, oordeel rechtvaardig, geeft de armen en behoeftigen hun recht.” Aan de andere kant lezen we in het Nieuwe Testament dat we de overheid moeten respecteren, bijvoorbeeld in Romeinen 13, 1 Petrus 2:13 en Titus 3:1. Deze teksten dienen gezien te worden tegen de achtergrond van de bezetting van Israël door de Romeinen. In die tijd was keizer Ceasar zowel god als staatshoofd. Dat ontkennen was toendertijd zowel ketterij als politiek verzet, en daarop stonden zware straffen.
Fundamentele veranderingen traden op toen, onder keizer Constantijn, in de 4de eeuw het Christendom de officiële staatsgodsdient werd. Opeens kreeg de kerk allerlei privileges en werd zij geconfronteerd met de vraag hoe wereldse invloed te combineren is met het leven vanuit de belofte van een spoedige komst van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. Sindsdien zijn kerken en christenen altijd op zoek geweest naar een evenwicht tussen een geestelijke en een wereldlijke rol. Voorbeelden zijn Augustinus met zijn boek ´Over de Stad van God´, de Twee Rijkenleer van Luther, het Genève in de tijd van Calvijn, en de vestiging van de Pilgrim Fathers in Amerika.
De beroemde conferentie over Kerk, Gemeenschap en Staat, die in 1937 in Oxford werd gehouden, verklaarde dat wanneer gehoorzaamheid aan de staat ongehoorzaamheid aan de wil van God zou betekenen, de kerk het recht en de plicht heeft zich tegen de staat te verzetten. In die context moeten we ook de Bekennende Kirche en de Verklaring van Barmen (1934) zien, maar ook het verzet van kerken wereldwijd tegen de apartheid in Zuid Afrika (in de tweede helft van de vorige eeuw), en de kerkelijke debatten over het bezit en het gebruik van kernwapens (in de tachtiger jaren). Het gaat hier om zaken die de kern van het Christelijk geloof raken en een belijdenis van de kerk oproepen (status confessionis). Daarnaast zijn er tal van zaken waarover kerken vanuit hun geloofsovertuiging en hun specifieke expertise kunnen interveniëren in maatschappelijke debatten.
Zo heeft de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB) in de loop der tijd bijvoorbeeld veel ervaring opgebouwd met diaconaal werk, bijvoorbeeld via de Protestantse Sociale Centra, Protestantse Solidariteit en het vluchtelingenproject ‘Over Hoop en Huizen’. Verder hebben we via het lidmaatschap van verschillende internationale oecumenische organisaties contacten met kerken wereldwijd en leren we daarvan.
Het is logisch dat we onze lamp niet onder de korenmaat zetten en dat we de ervaringen die we op allerlei gebieden opdoen ook delen met anderen, en zo nodig met de overheid.
Scheiding tussen Kerk en Staat
In België kennen wij een ‘relatieve scheiding’ tussen Kerk en Staat.
De Staat bemoeit zich niet met wat zich binnen de kerken afspeelt, maar betaalt bijvoorbeeld wel de wedde voor bedienaren van de erkende erediensten. Het is een goede zaak dat de overheid zich niet bemoeit met het interne leven van kerken. Ook is het toe te juichen dat door de scheiding tussen Kerk en Staat het gevaar van een theocratie, het samenvallen van wereldlijk en religieus gezag, wordt vermeden. Maar ook wanneer Kerk en Staat gescheiden zijn, kunnen kerken interveniëren in maatschappelijke debatten. De scheiding tussen Kerk en Staat impliceert immers niet een scheiding tussen geloof en politiek.
De VPKB als verenigde kerk
In de VPKB als verenigde kerk zijn verschillende tradities van hoe men de relaties tussen kerken en overheid ziet bij elkaar gekomen. In algemene termen ziet de hervormde traditie het als de taak van de kerken medeverantwoordelijk te zijn voor de opbouw van de samenleving. In het gereformeerde model wordt van oudsher onderscheid gemaakt tussen de kerk als instituut (de zichtbare kerk) en de kerk als organisme (onder andere de politieke en maatschappelijke verbanden waarin kerkleden zich organiseren). In de traditionele lutherse gedachtengang vinden we de ‘Twee Rijken leer’ volgens dewelke God regeert op twee manieren: door Zijn Woord dat op het geloof is gericht (het geestelijke Rijk), en door maatschappelijk instellingen die op ordelijk en vreedzaam samenleven zijn gericht (het wereldse Rijk). De traditionele ‘vredeskerken’ zoals de Doopsgezinden en de Quakers kennen een traditie van burgelijke ongehoorzaamheid, bijvoorbeeld waar het gaat om de weigering om in militaire dienst te gaan. Wereldwijd is de methodistische kerk bekend om haar sterke betrokkenheid bij het sociale leven. Met deze verschillende achtergronden en tradities moet een verenigde kerk als de VPKB haar eigen weg vinden. Daarbij staat zij voor de aloude vraag hoe de kerk participeert in maatschappelijke debatten, opererend in de spanning tussen enerzijds ‘tijdloos’ getuigen van Gods beloften en anderzijds deelnemen aan juist zeer ‘tijdsgebonden’ actuele maatschappelijke discussies.
Hoe te handelen en te spreken?
Volgens de VPKB zijn geloof en politiek op elkaar betrokken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat dat in de Constitutie van de VPKB (Art. 1.3) de betekenis wordt erkend van de Verklaring van Barmen (1934) en de Belhar Belijdenis (1986). Beide documenten ontstonden in de context van kerkelijk verzet tegen bepaalde politieke ontwikkelingen, respectivelijk de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland en de apartheid in Zuid Afrika.
Dit illustreert dat geloof niet iets is wat achter de voordeur blijft maar dat wordt uitgedragen in het maatschappelijk handelen en spreken, als individuele christenen en ook als kerkelijke gemeenschap. Geloven is persoonlijk maar geen privézaak.
De VPKB heeft geen officiële sociale leer. In onze kerk hebben wij een debat over sociale en politieke vragen. De VPKB zal dus nooit pontificeren, ultieme politieke waarheden verkondigen of het laatste woord willen spreken. Wel kan de VPKB proberen de kompasrichting te duiden en op te roepen tot het nadenken over de vraag wat Bijbelse richtingaanwijzers kunnen betekenen voor het (maatschappelijk) leven hier en nu. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat gewaarschuwd wordt tegen politieke denkrichtingen waarin zaken als racisme, vreemdelingenhaat, discriminatie van minderheden, en anti-Semitisme zijn opgenomen. Dit zijn immers zaken die onverenigbaar zijn met het christelijk geloof.
De VPKB heeft echter nooit langs partijpolitieke lijnen gehandeld of gesproken. Het is een groot goed dat ieder individu eigen keuzes maakt wanneer het gaat om de vraag op welke politieke partij te stemmen.
Wel is het goed om, als we lid zijn van een kerk, in ons stemgedrag ook rekening te houden met eventuele posities die zijn ingenomen door die kerk. Lidmaadschap van een kerk kan immers niet vrijblijvend zijn.
Uiteraard betekent dit alles niet dat de VPKB zich ongeremd over allerlei maatschappelijke vragen zou moeten uitspreken. Elke keer moet zorgvuldig overwogen worden wat de toegevoegde waarde is van een interventie. De verhoudingen tussen kerk en staat staan altijd in een spanningsveld, ook in de moderne maatschappij en ook wanneer de kerk een kleine minderheid is geworden en geen ‘machtsfactor’ van betekenis meer is. We moeten ons van dit spanningsveld bewust zijn.
Tevens moeten we beseffen dat enige bescheidenheid ons zou sieren wanneer we ons als kerk mengen in maatschappelijke debatten. De geschiedenis van de kerken geeft ons veel redenen voor bescheidenheid, denk maar aan de kruistochten, de kerksplitsingen, de martelaars, de brandstapels en de rol van kerken in de slavenhandel. En ook vandaag de dag is de geloofwaardigheid van het spreken van de kerken, bijvoorbeeld over mensenrechten, ernstig aangetast door de vele gevallen van seksueel misbruik in de kerken die de laatste jaren aan het licht zijn gekomen. Met het gebruik van Bijbelteksten in maatschappelijke debatten moet voorzichtig worden omgegaan. Vermeden moet worden dat we de Bijbel laten buikspreken om vooraf bepaalde posities te rechtvaardigen.
Bijbelteksten kunnen uiteraard wel functioneren als bron van inspiratie en richtinggevend zijn in het persoonlijk en maatschappelijk leven.
Bekend zijn de woorden van de eerste Secretaris Generaal van de Wereldraad van Kerken, ds. Willem Visser ’t Hooft, die ooit zei dat wij als christenen in de wereld dienen te staan met de Bijbel in de ene, en de krant in de andere hand.
Omdat wij in de VPKB leven van debat, hoeft unanimiteit geen voorwaarde te zijn voor het maatschappelijk handelen en spreken van de kerk. Het feit dat sommigen in onze kerk moeite zouden kunnen hebben met bepaalde standpunten, mag geen reden zijn om met een grote boog om controversiële zaken heen te lopen. Slavernij en apartheid zouden waarschijnlijk nooit zijn afgeschaft, wanneer gewacht zou zijn op een concensus binnen de kerken. Een kerk die over misstanden zwijgt, spreekt ook. Wie zwijgt stemt immers toe.
Wel dient de kerk ervoor te waken dat zij, gehuld in een profetenmantel, anderen de mantel uitveegt.
Respect voor mensen met een andere mening moet de kerk eigen zijn.
Als de VPKB zich mengt in maatschappelijk debatten, zou een aantal richtlijnen gebruikt kunnen worden. Bijvoorbeeld, de VPKB spreekt:
- na het zorgvuldig luisteren naar de Schrift;
- met kennis van zaken;
- op een afgewogen en constructieve wijze;
- met integriteit en op een ‘geloof-waardige’ manier; en
- over de grenzen van verdeeldheid heen.
Welke instrumenten?
Publieke uitspraken van de VPKB trekken uiteraard de meeste aandacht van de pers en van anderen. Toch is dit maar één van de instrumenten waarover de VPKB beschikt als zij zich wil mengen in maatschappelijke debatten. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld:
- Pastorale brieven. Voor kerken, groepen en organisaties die in moeilijke omstandigheden verkeren, zijn pastorale brieven (en/of bezoeken) vaak een enorme steun omdat zij zich gedragen weten door zusters en broeders in een ander land (of een andere situatie).
- Brieven aan en/of gesprekken met gezagsdragers of andere instanties waarin bepaalde zaken aanhangig worden gemaakt. Zulke brieven en gesprekken kunnen vertrouwelijk gehouden worden maar er kan ook publieke aandacht aan gegeven worden, afhankelijk van de afweging die gemaakt wordt over de gepastheid en de effectiviteit daarvan.
- Meelopen in demonstraties onder de vlag van de VPKB.
- Voordrachten en artikelen van, en interviews met de Voorzitter van de VPKB en/of andere leden van de VPKB die zich als zodanig kenbaar maken.
- Analyses en studies kunnen gemaakt worden met betrekking tot een bepaalde problematiek of situatie.
Afsluiting
Wijsheid is nodig om tot een beslissing te komen om wel of niet maatschappelijk te interveniëren. Zelfs als na rijp beraad besloten wordt op te treden of zich uit te spreken, bestaat de kans dat fouten worden gemaakt. Niets menselijks is kerkmensen vreemd. Als protestanten zijn we ons er terdege van bewust dat de kerk niet onfeilbaar is. Toch zou het verkeerd zijn om ons door het besef van feilbaarheid te laten verlammen en met de armen over elkaar te blijven zitten. In dat geval lopen we het risico te zijn als Saulus die met de armen op de rug stond te kijken hoe Stefanus gestenigd werd (Hand. 7: 54-60).
In onze contreien is de tijd voorbij dat de Kerk een natuurlijk gezag heeft in de maatschappij. In het huidige tijdsgewricht hangt het gezag van de kerk af van de kracht van de argumenten en niet van een geprivilegieerde rol die zij heeft in de samenleving.
Daarom is het spreken en handelen van de kerk alleen maar overtuigend als het gebaseerd is op een redelijke verantwoording en een constructieve houding. Goede profeten zeggen niet alleen maar wat er mis is in de maatschappij maar geven ook aan hoe de situatie kan en moet veranderen (en wat de rol van de kerk daarbij kan zijn). Vanuit het visioen van het Koninkrijk Gods zullen kerken, in actieve verwachting en vanuit christelijke hoop, moeten worstelen met de harde werkelijkheid van het Kruis. Hierin hebben de kerken de taak te appelleren en niet te beleren, te inspireren en niet te moraliseren, te profeteren en te argumenteren. In het open en eerlijke debat ligt de kracht van de VPKB. In voorkomende gevallen kan het goed zijn om vanuit dat debat maatschappelijk en publiek duidelijk verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is.
Rob van Drimmelen
Lid VPKB Werkgroep Kerk in de Samenleving