17 stellingen over het verband tussen de christelijke kerk en het jodendom

De volgende 17 stellingen werden door de Nationale Protestantse Commissie voor de betrekkingen tussen Jodendom en Christendom (commissie van de VPKB) opgesteld in 1994. Vervolgens werden zij besproken zowel met christelijke als met joodse organismen, wat inderdaad vereist is wanneer men de reflectie en de ware dialoog tussen gemeenschappen in alle vrijheid, wil stimuleren en bevorderen. De commentaar bij de stellingen in gewone letter is de vrucht van deze gesprekken en dateert van 1997. — De stellingen gaan uit van een thema dat velen beschouwen als het wezen van het Christendom: het geloofsgetuigenis t.a.v. de wereld. Anderzijds vooronderstellen een authentieke band en dialoog met de joodse gemeenschap, het respect en de erkenning ervan. Het spreekt vanzelf dat door dit dubbele perspectief, deze 17 stellingen niet de pretentie hebben het laatste woord te spreken! Zij willen voor alles een uitnodiging zijn tot studie en bewustwording van zeer delicate vragen. Om dit doel te bereiken heeft de Commissie niet geaarzeld nieuwe formules voor te stellen evenals niet gangbare ideeën. Ziehier nu deze stellingen en hun commentaar.

1. Naar Jezus’ eigen woorden is hij enkel gezonden tot de verloren sclapen van het huis Israël (Matteüs 15,24 cf. 10,5v) dus niet tot de niet-Joden.

 

Voor veel Protestanten is de allereerste taak van de Kerk van Christus de zending. Maar hoe moet men deze verstaan? Wat men daarover zegt in de kerken, is dat wel hetgeen Jezus gewild heeft? Het is belangrijk om eerst te zien hoe de ‘Jezus van de Evangeliën’ zijn taak heeft opgevat. Het is Jezus die zijn Kerk moet oriënteren, en niet omgekeerd. Het is duidelijk dat de christelijke theologieën ten allen tijde de neiging hebben gehad het beeld van de ‘Jezus der Evangeliën’ op hun eigen wijze te hertekenen! Het moet er dus om gaan terug te keren tot de bron van levend water.

2. Aan de rand van deze opdracht ontfermt Jezus zich toch op hun aandringen over twee heidenen of half-heidenen (Matteüs 8,5v centurio van Kafarnaüm en 15,11v Kananese vrouw).

Men moet opmerken dat er hier geen sprake is van wereldwijde zending, d.w.z. gericht tot alle volkeren. Dikwijls stelt men het universalisme van Jezus tegenover het particularisme of nationalisme van het volk Israël. Dit is onjuist! In de Evangeliën is Jezus steeds bezig met zijn volk; men vindt slechts twee uitzonderingen en zelfs daar gaat het om mensen die met het Jodendom sympathiseren. Jezus heeft nooit te doen met een heidense Romein.

3. Na Jezus’ dood en opstanding wordt met zijn zendingsbevel aan de discipelen, de opdracht verbreed tot alle volkeren (Matteüs 28,19).

Het is slechts na de verrijzenis dat de visie op de zending verandert. De verandering is zo radicaal dat deze woorden van de opgestane soms als niet-authentiek werden beschouwd. Thans worden immers alle volkeren der aarde bedoeld.

4. Deze bredere opdracht wordt slechts progressief gerealiseerd volgens de beschrijving van het boek der Handelingen; de gebeurtenissen met Petrus en de Romein Cornelius (Handelingen 10) betekenen het definitieve keerpunt.

Dank zij de theoloog Lucas laat het boek van de Handelingen der Apostelen ons getuige zijn van een progressieve verandering van de houding der discipelen wat hun opdracht betreft. Deze wijziging wordt veroorzaakt door de historische omstandigheden, alsook door de leiding van de Heilige Geest.

5. Het Evangelie van het Koninkriik van God gaat dus van Israël (Jeruzalem) naar de volkeren (Rome). Aanvankelijk is het een joods gebeuren – zowel wat de zendelingen als de gelovigen betreft – dat later ook de heidenen gaat beroeren.

Het Evangelie begint dus met Jezus en Israël, en vevolgt later met de apostelen en de volkeren. Vooral door Jezus – minder door de apostelen – blijft het Christendom gebonden aan Israël, het joodse volk, en zal dit steeds blijven. Zo de kerk zich afscheidt van Israël, verliest zij onvoorwaardelijk Jezus Christus, en is dus niet meer christelijk! Men zou kunnen zeggen dat zij dan de stam doorzaagt die haar draagt (cf. Romeinen 11,18).

6. Geleidelijk aan heeft de Kerk uit de volkeren zich losgemaakt van haar joodse oorsprong om zich des te meer tot de leefwereld van die volkeren te richten, met alle moeilijkheden van dien.

Om verstaan te worden in de wereld der heidenen, werd de Kerk uit de volkeren gedwongen de taal der natiën te spreken en het Hebreeuwse denken gedeeltelijk achterwege te laten. Het probleem blijft in welke mate zij zo haar joodse oorsprong heeft prijsgegeven. Reeds in de oude Kerk treft men Marcion aan (te Rome geëxcommuniceerd in 144) die het Oude Testament wilde afschaffen evenals judaïserende geschriften uit het Nieuwe, daar de Vader van Jezus niet de God van Israël was.

7. Doorheen de wisselingen der geschiedenis is het Jodendom al met al zichzelf gebleven, d.w.z. gehecht aan zijn geboorteakte: Gods Verbond van de Sinaï, waarbij de Mozes-gestalte aansluit.

Sinds de bijbelse tijden heeft het joodse volk een bewogen geschiedenis gekend en om te overleven heeft het aan vele uitdagingen het hoofd moeten bieden. Niettemin is de hoeksteen van het Jodendom het Verbond van de Sinaï gebleven, en dit zal altijd zo zijn. Dit Goddelijk Verbond werd nooit nietig verklaard, noch vervangen, het blijft steeds geldig. Ook is Mozes dus nooit overtroffen

8. wat het zelf van het Jodendom ontvangen heeft: de Enige God, de Hebreeuwse Bijbel, de Eredienst, het Nieuwe Testament, de Jezus-figuur enz. Dit alles hoort hem toe!

Alles wat de Kerk, vergeleken met de andere volkeren, als typisch christelijk bezit, heeft zij van het Jodendom ontvangen. Dit is niet alleen waar voor het monotheïsme enz. maar ook voor Jezus en de apostelen, die altijd Joden zijn gebleven. Zelfs het grootste deel van de schrijvers van het Nieuwe Testament zijn Joden en deze verzameling geschriften maakt zo deel uit van het geheel der joodse literatuur van de eerste eeuw.

9. Zowel binnen het Jodendom als het Christendom heerst er een grote pluriformiteit van denken en doen. Aan joodse kant wordt dit duidelijk o.a. bij de grote verscheidenheid van voorstellingen betreffende de Messias, die men uitzonderlijk zelfs helemaal kan missen (cf. Maleachi 3,22v [4,4v] eerst zal Elia weerkeren en dan komt God zelf; zo eindigt het geheel der profetische boeken! )

De Messias-verwachting maakt deel uit van de voorstellingen die eigen zijn aan het Jodendom, maar is er toch niet onontbeerlijk. Het verwachten van het einde der tijden met het komen Gods, kan het stellen zonder Messias; het essentiële is immers God. Anderzijds is het zo dat het Jodendom meer nadruk legt op het heden, dan op de toekomst; het is hier en nu dat men de voorschriften van het Goddelijk Verbond moet naleven.

10. De belijdenis van de Kerk dat Jezus de Christus (=Messias) is, steunt voornamelijk op het Paasevangelie: Jezus is verrezen, hij is niet meer in het graf (cf. 1 Korintiërs 15,3v).

Oorspronkelijk  was het christendom één der joodse Messiaanse bewegingen, wat betekent dat de Messias er wel essentieel en onontbeerlijk is. Deze Messias is gebonden aan het Koninkrijk van God, waarin er geen ziekte noch dood is. Zo is het gebeuren van de Paasmorgen van kapitaal belang. Het Nieuwe testament kent aan Jezus ook nog andere titels toe, wat de christologie zeer complex maakt.

11. Deze vreugdeboodschap dient echter niet triomfalistisch begrepen te worden. De opstanding functioneert nergens in het Nieuwe Testament als ‘objectief bewijs’ voor Jezus’ autoriteit; enkel gelovigen hebben de verrezene gezien (volgens Petrus in Handelingen 10,40v), niet Pontius Pilatus.

Dat deze verrijzenis van Jezus geen onaantastbaar feit is, wordt reeds in het Nieuwe Testament zelf duidelijk. Sommigen beweren dat het lijk gestolen is (Matteüs 27,64 28,13), anderen dat de opstanding onmogelijk is (1 Korintiërs 15,15); men zou ook aan een schijndode kunnen denken (Philostratus, Leven van Apollonius van Tyana).

12. Jezus heeft zichzelf steeds als ondergeschikt aan God beschouwd en zijn volgelingen geleerd tot God te bidden – met de joodse formule: onze Vader die in de hemelen is (Matteüs 6,9) – en niet tot hemzelf.

Volgens de Evangeliën is Jezus de zoon van God (bekende titel in het toenmalige Jodendom) wat betekent dat hij onderworpen is aan God, zoals een zoon aan zijn vader. Zelfs Paulus benadrukt deze onderworpenheid (1 Korintiërs 15, 27v). De dogma’s van de eerste Concilies spreken een andere taal in een heel verschillende context; men mag deze taal niet verwarren met die der Heilige Schriften!

13. Jezus’ Messiaanse ambt zal pas voor iedereen vaststaan bij de verrijzenis van alle doden (volgens Paulus in 1 Korintiërs 15,20). Ondertussen is met Jezus’ optreden de wereld structureel niet veranderd: ziekte, honger, oorlog, dood… Men kan moeilijk verstaan waarom na bijna 2000 jaar het beloofde Godsrijk nog steeds niet verschenen is en men maar moet blijven hopen.

Het fundamentele probleem van de Kerk bestaat hierin dat de Messiaanse tijden, die aangebroken zijn met de opstanding van Jezus en de uitstorting van de Heilige Geest, nog steeds geen volledige werkelijkheid zijn geworden. De wereld blijft wat hij is. Paulus hoopte waarschijnlijk dat 40 jaar na Pasen het einde van de wereld zou komen, juist zoals na 40 jaar woestijn de intocht in het beloofde land had plaatsgevonden.

14. Van de drie monotheïstische godsdiensten heeft alleen het Christendom (niet het Jodendom, noch de Islam) de pretentie dat de Messiaanse tijd aangebroken is, maar het blijft de vraag hoe dit zichtbaar wordt. Door de substitutie-theologie (‘wij zijn het ware Israël’) heeft het Christendom het volk Israël eigenlijk uitgeschakeld en daarmee ten dele de basis gelegd voor de Sjoa (Holocaust) in het christelijke Westen en voor zoveel lijden meegedragen tot vandaag.

Het Christendom lijkt tegelijk arroganter en agressiever te zijn dan de andere monotheïstische godsdiensten. Zijn gedrag is dikwijls een tegen-getuigenis wat betreft het echt gekomen zijn van de Messiaanse tijden van gerechtigheid en vrede, waar het overigens zoveel over spreekt. Inderdaad beoogt dit gedrag dikwijls het uitschakelen of assimileren van de andere godsdienst en dit in de naam van het geloof . Het gaat hier om een typisch christelijk antisemitisme… dat men moet bekennen, betreuren, en voortaan bestrijden met heel zijn wezen.

15. De Kerk kan het Joodse volk enkel met schroom benaderen; zij vertrouwt er wel op dat Jezus de Christus is, maar belijdt tegelijk dat daar zeer weinig van te merken valt. Meer nog, de Kerk heeft het Jodendom nodig om haar eigen roeping te begrijpen en om zowel de Hebreeuwse Bijbel als het Nieuwe Testament te verstaan.

De Kerk kan niet zonder het Jodendom leven, indien zij zich niet van haar wortels wil afsnijden en zo sterven, of terugkeren tot haar heidendom van weleer. Goed en wel bekeken is het Christendom geen autonome en zelfstandige godsdienst. Haar ‘stichter’ zal steeds Jezus de Jood blijven.

16. Door Jezus hebben de niet-joodse volkeren, als Kerk, de God van de Bijbel leren kennen en zijn Verbond met hen (dat van Noach!) evenals de erbij horende wetten. Dit verbindt hen thans op een eigen wijze met het Joodse volk.

Het Sinai-verbond is bestemd voor Israël, het joodse volk. Het Noach-verbond is bestemd voor de volkeren der aarde en het is in dit raam dat men het Christendom moet situeren. Zo hebben de Christenen met de Joden, dezelfde God en een verbond gemeenschappelijk, alhoewel dit laatste niet identiek is. Op deze logica baseert zich het Concilie der Apostelen te Jeruzalem uit Handelingen 15.

17. Zo kunnen nu beiden, Israël en de Kerk, zij aan zij, bidden voor- en werken aan het Koningschap van God over deze wereld, en tevens uitzien naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid en vrede zullen wonen (Jesaja 65,17v en Openbaring 21,1 v).

Het Jodendom en het Christendom zullen steeds hun eigen specificiteit behouden evenals hun reden van bestaan. Zij kunnen nochtans broederlijk samenwerken op een gemeenschappelijke religieuze basis. Ook het einddoel bindt hen aan elkaar en aan de hele mensheid: de voltooiing der Verbonden, de Regering van God!

Onze samenleving maakt een grondige mutatie door. Weldra zal zij radicaal multi-raciaal, multi-cultureel en multi-religieus zijn, of men het wil of niet. Hoe tesamen leven in deze nieuwe wereld? Hoe moet men komen tot een vreedzame en constructieve coëxistentie, zonder de eigenheid van iedere gemeenschap te verraden? De 17 stellingen pogen een deel van deze vragen te beantwoorden… Uw reacties worden door de Werkgroep verwacht. Bij dezelfde werkgroep kan U alle nodige inlichtingen krijgen, evenals de nodige steun voor het organiseren van samenkomsten.

 

Ds. G.F. Willems, toenmalig voorzitter

 

arrow