Verkondig het evangelie in deze gebroken wereld! Over pionieren en redynamisering als twee gelijkwaardige sporen in onze kerk

Inleiding gehouden op de synodevergadering in Sint-Pieters-Woluwe op 6 november 2022

Tijdens deze synodevergadering willen wij eerlijk onder ogen zien wat er met de kerk aan de hand is. We praten over kwetsbaarheid, maar ook over redynamisering en pionieren. Wij zijn daarin niet de eersten. Vanuit de gevangenis in Tegel, schrijft de Lutherse theoloog Dietrich Bonhoeffer deze indringende woorden over de kerk in een brief aan zijn vriend Eberhard Bethge. Het is dan mei 1944.

“Onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich, is niet in staat het verzoenende en verlossende woord te brengen aan de wereld en de mensen. […]. De gedaante van de kerk zal sterk veranderen. Iedere poging om haar vroegtijdig weer een machtige organisatie te geven, zal een vertraging betekenen in haar verandering en zuivering. Het is niet aan ons de dag te voorspellen, maar die dag zal komen, dat er weer mensen geroepen worden om zo Gods Woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt. Het zal een nieuwe taal zijn […] bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus; de mensen zullen ontsteld zijn maar zich gewonnen geven aan haar kracht; een taal van een nieuwe rechtvaardigheid en waarheid, een taal die de vrede verkondigt tussen God en de mensen en de nabijheid van zijn Rijk”.[1]

Al in de jaren 30 had Dietrich Bonhoeffer door dat de kerk niet alleen haar eigen wortels en bestemming aan het verliezen was, maar ook haar contact met de samenleving. De jonge predikant wordt eind 1931, begin 1932 in de Berlijnse wijk Wedding geplaatst om daar in en rond de Zionskirche een groep catechisanten bij te staan. Vandaag is Wedding een hippe multiculturele wijk. Maar dat was in de jaren 30 wel anders. Bonhoeffer ziet een hoop ellende om zich heen. De wijk is gebouwd als een arbeiderswijk, maar door de industriële revolutie, de eerste wereldoorlog en de economische crisis, is de werkeloosheid enorm hoog. De jongens waar hij mee werkt zijn kwetsbaar. Verwaarlozing, uitzichtloosheid en onverschilligheid voeren de toon. Ondertussen grijpen de klauwen van het kwaad wild om zich heen. Het fascisme groeit en heeft onder de jongeren een grote aantrekkingskracht. In een tot tanden bewapende wereld, die van de aarde een levende hel maakt, ziet Bonhoeffer heel helder wat de kerk moet doen.

Op 29 augustus 1932 is hij op een jeugdconferentie van de Wereldbond van Kerken in Gland. Alluderend naar Nietzsche, heeft Bonhoeffer het over een kerk die aan het sterven is, ‘een dode kerk’. Zijn analyse is scherp als een tweesnijdend zwaard, profetisch ook. Hij spreekt over de niet-gelovige wereld, die zegt: “de kerk is dood, laten we haar uitvaart plechtig begeleiden met toespraken en conferenties en resoluties die haar alle eer betonen”; hij verwijst naar de vrome illusies van mensen die zeggen: “de kerk is niet dood, ze is alleen verzwakt en wij zullen haar met al onze kracht dienen en haar er weer bovenop helpen”, alsof wij daartoe in staat zijn.[2] Maar de gelovige komt volgens Bonhoeffer met een ander antwoord. De mens die gelooft, zal zeggen: “de kerk leeft midden in het sterven”. Omdat God haar door zijn Geest uit de dood ten leven roept.

Leer nu toch eens dat het om Christus gaat en nergens anders om! Dat het om Zijn lijden, sterven en opstanding gaat. Christus, zo stelt Bonhoeffer verderop in deze toespraak, moet “onder ons” tegenwoordig worden in prediking en sacrament. “Plaats dus het kruis in de uit haar voegen gebarsten wereld. Christus is niet verre van de wereld, niet in één of andere ver van de wereld gelegen regio; hij daalde juist af in de diepste diepten van de wereld”.[3]

De kerk moet gewoon weer kerk mogen zijn; dat is wat we van Bonhoeffer mogen leren. Niets meer en niets minder dan dat. Dat betekent dat gemeentes echt de ruimte krijgen om zich met hun kerntaak bezig te houden. Maar tegelijkertijd kunnen we er ook niet om heen dat ons dienstwerk om een aggiornamento vraagt, een bij de dag brengen, een reformatie vanuit de Ene Bron, de Heilige Schrift. Pioniersplekken en traditionele VPKB-gemeenten staan net zo min tegenover elkaar, als evangelie en wereld. Het synodedocument over pionieren spreekt dan ook over mixed-economy: een relatie van dialoog en samenwerking tussen pioniersplaats en VPKB-gemeente. Dat betekent dat VPKB-gemeentes net als pioniersplekken geroepen zijn om wegen te blijven zoeken om het evangelie bij de mensen te brengen.

‘Mixed-economy’ is niet zomaar een beeld. Het zijn geen mooie praatjes, maar is uit de praktijk gegrepen. Als predikante van de gemeente te Brugge heb ik toch een beetje recht van spreken. Al ruim 5 jaar begeleidt mijn kerkenraad het pioniersproject in Oostende. We zijn al een hele tijd samen op weg. Juist door dat begeleidende werk, rijpen ook bij mij en bij mijn kerkenraad nieuwe ideeën over hoe wij het evangelie bij mensen kunnen brengen die we nu nog niet bereiken. En we zien daar ook de vruchten van, juist in onze eigen gemeente.

Het synodedocument focust op het statuut van de pioniers. Het is een document over ambt, opleiding en sacramentsbevoegdheid. Het is aan u als afgevaardigden om hierover in gesprek te gaan en om u uit te spreken. Nu rest ons de vraag: willen wij ruimte geven aan zowel traditionele VPKB-gemeentes als aan pioniersplekken? Mag er ruimte zijn voor beiden, voor die twee sporen die we in Bonhoeffer verenigd zien, twee sporen die elkaar zo nodig hebben en elkaar kunnen verrijken tot opbouw van Zijn kerk, de kerk van onze Heer Jezus Christus.

Ds. Jannica de Prenter

[1] Bonhoeffer Brevier, samengesteld door Otto Dudzus. Tweede druk. Ten Have: Baarn (2000): pp. 450-451.

[2] Cf. Zacharia 4:6 – één van de themateksten van de synodevergadering in 2021 – “niet door eigen kracht of macht zal hij slagen – zegt de Heer van de hemelse machten, maar met de hulp van mijn Geest”.

[3] Dietrich Bonhoeffer, “De kerk leeft midden in het sterven” (toespraak in Gland op 29 augustus 1932). In De levende kerk: teksten over de kerk 1932-1933, vertaald en bezorgd door Edward ’t Slot. 167-173. Utrecht: Uitgeverij Boekencentrum.

 

Beeld: pixabay

arrow