Aan de vooravond van het grote feest der zotheid schrijf ik u vanuit het warme Brazilië.
Het carnaval zal binnenkort in al zijn geuren en kleuren losbarsten.
Het levert bovendien een boel herrie op.
Dit jaar wordt het uitermate feestelijk: behalve carnaval komt er een voetbalkampioenschap en komen er presidentsverkiezingen aan.
Vanwege dat laatste is een boel politieke herrie aan de gang.
De ene president is nog niet afgezet of een vorige wordt in het gevang gestoken.
En de huidige president koopt zijn politieke onschendbaarheid met allerlei gunsten aan zittende parlementsleden.
Brazilië is het land van de toekomst, zei men een eeuw geleden.
Het zal het ook altijd blijven, zei een gemene commentator!
Mijn landgenoten weten er van mee te praten.
Overvloed is er in dit land voldoende, maar de verdeling is nog altijd volkomen scheef.
Zo schreef een Nederlands ambtenaar aan zijn overste Johann Maurits van Nassau-Siegen in Recife op 29 januari 1643 vanuit São Luis de Maranhão:
Het is alleen de duyvelsche begeerlyckeyt van den ongestadigen ryckdom die den oorspronck is geweest van quat; door begeerlyckeyt hebben sij de arme Brasilianen soo mans als vrouwen so getravalieert ende geconstringeert om voor de Portuguesen te wercken ende dat noch sonder behoorlycke betalinge, dat sij in plaetse van verlichtinge door ons te crijgen, sij meerder slavernij sijn subject geweest.
De zotheid van de overvloed als duivelse begeerte.
Het is van alle tijden.
Zal het ooit veranderen?
Hier in Brazilië zijn er weinig intellectuelen die daar nog in geloven.
Vandaar dat het gewone volk in massa naar de pinksterkerken stroomt.
De overvloed komt in het hiernamaals.
En intussen is er carnaval en spelen om iedereen tevreden te houden.
Een overvloed aan zotheid stort zich straks over ons uit.
Het houdt het volk en de rijken tevreden.
Deus é Brasileiro, God is een Braziliaan.
Kan het mooier?
Met hartelijke groet,
Jan van den Berg, emeritus predikant