Het grote genoegen van het emeritaat is gelegen in het overpeinzen van het verleden.
Soms zit ik wat te suffen achter mijn leeggemaakt bureau.
Dan komen de herinneringen naar boven.
Aan bijzondere kinderen van God die mijn ambtelijk leven hebben gekruist.
Aan warrige vergaderingen door mij al dan niet met verve geleid.
Vele malen heb ik gedacht: kerkelijke vergaderingen zijn een vorm van pastoraat, want zo hou je de mensen van de straat.
Humorvol zijn ook de herinneringen aan de liederen die gezongen werden.
Zo schoot mij vers vijf van het oude gezang 441 uit de bundel van 1973 te binnen.
Dat lied deed het goed in de gemeente Brasschaat.
Menigmaal heb ik er aan gedacht als ik een lange oprit naar een riante woonst opliep:
Uw ziel moet gij stofferen, maar niet uw aardse stee. Als gij gaat pelgrimeren, wat neemt gij met u mee?
Het lied heeft de nieuwe gezangbundel niet gehaald.
Het is van een ouderwetse vroomheid:
Pelgrims op weg naar de eeuwigheid, de smalle weg, van de aarde losgekocht, ingekeerden en verachten voor de wereld, het zal niet lang meer duren, daar wacht ons allen lafenis.
Het is een typisch lied voor de eindtijd.
Twaalf coupletten lang heeft de dichter Muus Jacobse aan de vertaling van het Duitse origineel besteed.
Het wordt niet meer gezongen, al is de melodie van Bastiaans nog altijd perfect zingbaar.
Voor de liefhebbers van het genre geef ik het vervolg van vers vijf:
Gemak wordt u tot last. Een pelgrim moet zich voegen, met alles vergenoegen, want hij is slechts te gast.
Wij zijn op deze aarde slechts te gast.
En dat geldt niet slechts voor een emeritus, maar voor ons allen.
De jeugd heeft alle tijd, de ouderdom overdenkt de tijd.
Komt, laat ons voortgaan, kindren.
Met pelgrims groet,
Jan van den Berg, emeritus predikant