Overdenking: Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden

Als de bladeren vallen…

Het is weer herfsttijd: de stoep vol met kastanjes, de bladeren die weer langzaam kleuren in de mooiste tonen van geel, oranje en rood, alsof de natuur nog even in al haar rijkdom uitbarst, voordat ze verdort en verwaait. Een lied waarin die overgang van herfst naar winter op prachtige wijze bezongen wordt, is lied 712: “het jaar neigt zich tot stille groet, het rijpte een zomer lang tot zin, nu in de herfst houdt het zich in en spreekt uit volheid: God is goed”. Bladeren die naar beneden vallen in het groene gras, en langzaam verwelken: ze hebben iets broos en kwetsbaars; ze doen denken aan het leven zelf, het leven dat eindig is en onlosmakelijk verbonden is met loslaten; met de mensen die we uit handen hebben moeten geven. Herfsttijd is ook gedenktijd: de tijd om stil te staan bij verdriet, de tijd om aandacht te hebben voor de mensen die ons lief zijn, om herinneringen op te halen, de tijd om hen te gedenken, hun naam te noemen. Herfsttijd is tijd om te troosten.

De achtste dag

“Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden” (Matt 5:5). In de tweede zaligspreking gaat het over de treurenden, letterlijk zij die ‘verdriet hebben’ of ‘rouwen’. Tot acht keer toe klinkt het woord ‘makārioi’. Het betekent ‘gelukkig’ of ‘zalig’. Dat is niet toevallig. Het getal acht staat immers voor volledigheid. Wie een acht kantelt, krijgt een lemniscaat (∞), het symbool voor volheid en oneindigheid. ‘Acht’ doet ook denken aan de achtste dag, aan Pasen, aan die ochtend, toen drie vrouwen naar het graf van Jezus trokken. Het schemerdonker waarin zij vertrokken leek al even zwaar te zijn als hun gemoed. Het verdriet en de verbijstering die ze met zich meedroegen, drukte op hen; hun rabboeni, die zo wreed uit hun leven was weggerukt. Het laatste wat ze voor hem konden doen, was liefdevol zijn gebroken lichaam zalven met geurende olie. Maar het was allemaal anders gelopen. Het licht was weer doorgebroken; Jezus was opgestaan. Soms gebeurt het dat je door je tranen heen weer naar de toekomst kan kijken.

Een nieuw begin

Het was de Duitse theologe Dorothee Sölle gebeurd. Na haar scheiding was ze intens verdrietig geweest; verdriet dat maar niet over leek te gaan. Maar op een dag, juist toen haar verdriet het zwaarste woog, juist op het dieptepunt van haar crisis, herinnerde zij zich een Bijbeltekst: ‘mijn genade is u genoeg’. Ze had nooit iets gehad met die tekst, maar nu raakte het haar. Ineens was ze in staat om anders te gaan kijken. Ze begon te accepteren dat haar man een andere weg ging, zijn eigen weg. Het was bijna alsof God fluisterde dat het goed was. Eindelijk kon ze opstaan. Na een lange tijd van innerlijke verlamming, kon ze haar weg voortzetten. Zo veranderde voor haar een dag van donkerte in een achtste dag. Een dag waarop de toekomst open gaat, een dag van licht (uit: Open Deur, 2018, 84 nr. 11, p. 3).

Gelukkig de treurenden

Er zijn zoveel redenen waarom mensen rouwen. Voor sommigen is het de partner die weggevallen is; anderen lijden ook aan eenzaamheid, aan een relatie die niet heeft mogen zijn, dromen voor de toekomst die nooit werkelijkheid mochten worden. Vaak ervaren we dat we leven in een tussentijd. Wachtend op die achtste dag, moeten we het zien uit te houden met ons verdriet. En dan heb je mensen nodig die met je mee willen gaan, mensen die niet wegkijken, maar woorden van troost kunnen spreken. De Bergrede is daar een prachtig voorbeeld van. Steeds valt het me weer op hoe troostend Jezus aanwezig is in de Bergrede. De Bergrede is geschreven tegen de achtergrond van de verwachting van het ‘koninkrijk der hemelen’. De zaligsprekingen beginnen en eindigen ermee (Matt 5:3,10). In de mensenmassa die met Jezus is meegereisd, leefde het verlangen naar een nieuwe toekomst, een nieuw koninkrijk dat door zou breken. De mensen voor wie het Mattheusevangelie is geschreven, leden onder het juk van de Romeinse bezetter. Onderdrukking en vernedering drukte zwaar op hen. Maar Jezus biedt vertroosting in het licht van het rijk dat komen zal. Jezus houdt hen voor: nu is het noch duister, maar eens zal het licht doorbreken. En dan klinken die ontroerende woorden: zalig de mensen die treuren en vervolgd worden! Zalig de mensen die ondanks alles nederig van hart zijn! Zalig zij die zachtmoedig durven zijn en vredestichten in een wereld vol geweld!
Zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid! Want zij zullen getroost worden.

 

De morgen van de eerste dag,

de eerste, achtste, nieuwe dag.

Gods liefde gaat het leven in,

er klinkt een Naam, een zegening.

‘God zal u redden’, zegt de Naam

die voorop in de tijd mag staan.

De morgen van de eerste dag,

de eerste, achtste, nieuwe dag.

Han Hoekstra.

Uit: Zingenderwijs: Nieuwe teksten op bekende melodieën. Kampen: Kok. 2005.

 

Tijd om te troosten

‘Gelukkig zij die treuren’. Jezus heeft mensen die verdriet hebben in het oog. Hij noemt ze zelfs ‘gelukkig’ (makārioi). Welgelukzalig, vertaalt de Statenvertaling. Deze vertaling vat misschien nog het beste waar Jezus op gericht is: dat mensen weer maximaal gelukkig mogen zijn, geluk in al haar volheid. Het is veelzeggend dat Jezus verdriet en geluk in één en dezelfde zin noemt. Het zegt ons dat geluk juist in de meest verdrietige momenten kan doorbreken. Het doet goed wanneer we ons verdriet met anderen kunnen delen; het kan gelukzalig zijn om eens goed te huilen. “Er is een tijd om te huilen, en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwen en een tijd om te dansen”, schrijft de dichter van het boek Prediker (Pr 3:4). We mogen dus de tijd nemen om te rouwen. We hoeven ons verdriet en onze pijn niet op te potten. We kunnen ons soms lang groot houden. We kunnen doen alsof er niets aan de hand is, ons verdriet ontkennen, de pijn weglachen. Maar als je voorbijgaat aan de pijn, zullen er nooit mensen zijn die luisteren naar je verhaal, die een arm om je schouder leggen. ‘Gelukkig zij die treuren’ duidt misschien wel op een levenskunst; op mensen die de weg van het leven gaan met vallen en opstaan, in voor- en tegenspoed. In één van haar brieven schreef Etty Hillesum (brief 3, juli 1943):

“Ik wilde alleen maar dit zeggen: de ellende is werkelijk groot en toch loop ik dikwijls, later op de avond met een veerkrachtige pas langs het prikkeldraad en dan stijgt er altijd weer iets uit mijn hart naar boven […] dit leven is iets prachtigs en iets groots; we moeten nog een hele nieuwe wereld opbouwen later, en tegen iedere wandaad en gruwelijkheid te meer hebben wij daar een stukje liefde en goedheid tegenover te stellen, dat we in onszelf veroveren moeten. We mogen wel lijden, maar we mogen er niet onder bezwijken”.

Wat ben je een gelukkig mens, als je in zoveel lijden en onrecht nog vreugde kunt vinden. En tegelijkertijd is de tweede zaligspreking ook een opdracht om aandacht te hebben voor mensen die verdriet hebben. Het Griekse werkwoord ‘parakalēo’ betekent niet alleen troosten, maar ook ‘naast iemand gaan staan’, ‘iemand bemoedigen’, ‘iemand aansporen’. Troosten betekent dat we de ander helpen om stand te kunnen houden, om niet te bezwijken onder het verdriet. Je bent een gelukkig mens als je dat kunt: als je de tijd wilt nemen voor de ander en luisteren kunt, zonder in te vullen, zonder de problemen van de ander op te willen lossen. Gewoon aanwezig zijn, meegaan in het verdriet.

Gelukkig ben je…

‘Gelukkig zij die treuren’ is een levenshouding, het is de weg van de liefde die steeds weer door het donker heen breekt. Ook Psalm 1 spreekt over gelukzaligheid. Ook daar gaat het om een levensweg, om de Thora, de weg die God wijst en die echt gelukkig maakt. Dat je ondanks pijn en verdriet de weg ten leven kiest, dat je kiest voor trouw en gerechtigheid, voor liefde en compassie. Gelukkig zul je zijn, welzalig ben je als je Gods woorden in je hart en in je verstand prent, of zoals Huub Oosterhuis dicht: “gezegend ben je, een boom aan stromend water, vruchten zul je dragen, blad dat niet vergeelt, het zal je goed gaan” (uit: 150 Psalmen vrij, 2014).

Eens zal die dag…

Als illustratie bij Psalm 1 heb ik gekozen voor een treurwilg. Een boom die geplant staat aan water, stevig, beschermend en troostend. Het kan herfst worden in ons leven: onze bladeren verkleuren, en verwaaien door de wind. En toch zal eens een dag komen, dat we weer tot bloei komen, dat onze takken vol vrucht zullen staan, en bladeren groen kleuren, blad dat niet zal dorren. Het doet denken aan de belofte in Jesaja 30:18: ‘en toch wacht de HEER op het ogenblik dat hij jullie genadig kan zijn; toch zal hij zich oprichten om zich over jullie te ontfermen. Want de HEER is een God van recht. Gelukkig de mens die op hem wacht”.

Eens zal die dag gekomen zijn,

voorbij aan duisternis,

dat zal een dag van dromen zijn

waar geen bedrog in is:

het donker is vergaan,

geen schaduw bleef bestaan,

het Licht, het ongeschapen Licht, toont ons zijn aangezicht.

Eens zal de dag gekomen zijn

die louter luister is,

de schepping zal volkomen zijn,

o, groot geheimenis:

de zonde is vergaan,

geen schaduw bleef bestaan,

het Licht, het ongeschapen Licht,

toont ons zijn aangezicht.

Inge Lichtvaart, uit: Verzamelde Gedichten, de Groot Goudriaan, 2000.

Foto 1: bladeren op een weg: http://wallpaperswide.com/remember_that-wallpapers.html

Foto 2: zonlicht in bos: http://elak.info/forest-sunbeams-beams-sun-shine-photo/forest-sunbeams-beams-sun-shine-photo-new-the-bright-sun/

Foto 3: kale treurwilg: https://wallpapercave.com/w/kPQoYke

 

arrow