Het is een klassieker: De lofrede der zotheid. Erasmus werd er in één klap wereldberoemd mee, als hij dat al niet was. Hij schreef het in 1509, dus een paar jaar voor Luther de Reformatie inzette. Hij bedacht het onderweg van Italië naar ‘huis’ terug. Dat ging per paard, dus hij had alle tijd. Het boek wordt ook vaak in verband gebracht met de hervormingsbeweging in de kerk. Want Erasmus pakt in het boekje ongenadig kritisch uit tegen de kerk en vooral tegen de leiders daarvan. Op grond van dit spotschrift heeft men wel de uitspraak verdedigd: Luther broedde het ei uit dat Erasmus had gelegd. Erasmus bestreed dat weliswaar, maar toch is er iets van waar.
De tekst zelf is niet erg ingewikkeld, maar men moet het wel goed lezen. In het boek is het niet Erasmus zelf die zot wil zijn, noch de personen die hij op de korrel neemt. Hij voert hier een personage op, die wel als tegendeel van vrouwe wijsheid (Spreuken 8) kan worden gezien. Ook hier is het een vrouw: de zotheid, die als een soort godin wordt opgevoerd en een lofrede op zichzelf houdt. Ze is geboren op ‘de eilanden de gelukzaligen’ waar geen inspanningen of verdriet bestaan. Ze vindt dat ze alle recht heeft als alvermogende godheid te worden gezien, want, zo is haar redenering: zij schenkt de mensen het allerbeste. Toch is het niet toevallig dat zij een vrouw is, althans naar de inzichten van Erasmus. Hoe hij over haar en de vrouw in het algemeen spreekt ga ik hier maar niet herhalen.
Deze constructie van het boek is niet alleen origineel, het vrijwaart Erasmus ook van kritiek. Immers, het is een gefantaseerde figuur, die de zotheid vertegenwoordigt. Hij niet! Hij zou niet durven. Hij kan alleen maar constateren dat de persoon haar rol goed speelt. Ze is erg geliefd bij de mensen. Het is op deze manier een geschrift dat ter lering en vermaak is, door alles en iedereen op de hak te nemen, maar Erasmus zelf hult zich in onschuld. Erasmus is er dan ook nooit om veroordeeld. Zijn boeken kwamen later ten dele op de censuurlijst, dat wel, maar over het algemeen bleef hij in zijn tijd hooggeëerd.
Voor vrouwe dwaasheid is alles met zotheid besmet. Niet alleen komen huwelijken tot stand door dwaasheid, ook oorlogen. Wijzen zullen niet gauw glorieus ten oorlog trekken, daar heb je echt wel wat domheid voor nodig. “Nodig maar eens een wijze uit voor een diner. Hij zal het door somber zwijgen of vervelende vraagjes in de war schoppen”. De meeste hooggeplaatsten in het politieke leven zijn dwaas in hun optreden. Ze teren op de gunst van een ander. Wat is er nu dwazer dan afhankelijk te zijn van de “bijvalsbetuigingen van anderen” en tenslotte “als een bronzen standbeeld op de markt te staan?”
Op deze manier krijgt iedereen en alles een beurt en de conclusie is steeds weer: “Het leven is enkel door de zotheid leefbaar”. Wat heb je aan al die wijzen en die wetenschappers, de ‘logicagoochelaars’. Is een paard ongelukkig omdat “het geen grammatica heeft geleerd en geen koek eet”. Wat is er tegen om naar de natuur te leven? Wie is er gelukkiger dan de narren en de gekken, die noch in spoken en geesten, noch aan een hiernamaals geloven! Zo passeren vervolgens de edelen, met hun moordzuchtige jachtpartijen, de verschillende volkeren in de wereld en de geestelijken met hun letterknechterij: allemaal vleierij en misleiding! De wereld wil bedrogen zijn.
Ook de theologen krijgen er flink van langs. “Denk u eens in wat een heerlijkheid dat is, wanneer ze de woorden van de Heilige Schrift naar willekeur kneden, als waren ze van was.” Daarna komen de ‘holle hoofden’ van de monniken, de bisschoppen en uiteindelijk de paus onder het vergrootglas. Ook die laatste wordt niet gespaard. Als zij dan, die Christus’ plaats bekleden “eens zouden trachten diens leven na te volgen en zijn armoede te lijden”. Erasmus zou in deze tijd vast erg content zijn met de huidige paus, die snapt er in elk geval iets van. Maar met vrouwe dwaasheid blijft hij somber. Zelfs de Bijbel bevestigt het “Het getal der dwazen is eindeloos” (Prediker). En als we het toch over de Bijbel hebben, eenmaal daar aangekomen: het is opvallend hoe vaak hij op het laatst deze citeert. Het slot illustreert dat het beste.
Op het einde wordt het boekje namelijk diepgaander, intiemer bijna. De schrijver blijft in de rol van de dwaasheid spreken. Maar deze wordt in haar onafzienbare opsomming van dwaze mensen en dwaze voorvallen toch milder. Ze zoekt houvast in de Bijbel en dan wordt het bijna theologie. Hoezeer theologen ook zotten mogen zijn, de Bijbel is zo vreemd nog niet! Kijk maar, zegt ze: ook de Bijbel spreekt over dwaasheid. Niet alleen in bepaalde teksten, maar de diepste inhoud is in feite dwaas, waanzinnig. Tenminste, als men het woord goed verstaat! Theologische disputen helpen daar niet bij, wel woorden als “Wij zijn dwaas om Christus’ wil” en “het heeft God behaagd door de dwaasheid de wereld te redden”.
Uiteindelijk, zo kunnen we wel concluderen, steekt Erasmus via zijn babbelzieke vrouwe dwaasheid een preek af. Laten we wel wezen, zo zegt ze, vroomheid is toch een vorm van opperste waanzin! Wat is dat toch voor diep geluk, als een mens buiten zichzelf raakt op zijn weg naar de onsterfelijkheid? Waanzinnig zijn is toch zalig of juist andersom! In de laatste uiteenzettingen herkennen we Erasmus als mysticus, iets dat hij misschien als groot geleerde van zijn dagen schoorvoetend toegeeft, maar hij laat het toch maar weten. Geloven is niet iets redelijks, het is een lange weg naar binnen, in grote nederigheid. Aldus vrouwe dwaasheid, die tenslotte het glas met ons heft.
Behalve een ironisch boek, een soort oudejaarsconference avant la lettre, is het een diepzinnig werkje. Het heeft veel mensen getroffen en wellicht in beweging gebracht. De humor mag misschien niet meer van deze tijd zijn, ze blijft wel herkenbaar en vol van scherpe waarnemingen. Erasmus tekent in een prachtige taal de karikaturen van zijn tijd. Het feit alleen al dat hij de vrijheid nam om tegendraads te zijn maakt hem modern en altijd actueel.