Luther en de preek

‘Wem das predig ampt auffgelegt wirt, dem wirt das hohist ampt auffgelegt ynn der Christenheyt’.

Valt er van Luthers kijk op de preek, de prediker en de hoorders voor ons geloofsleven anno nu nog wat te leren?

Van Luther zijn meer dan twee duizend preken bewaard gebleven.

Zoals Jezus afdaalde tot de mensen, zo wenste Luther in zijn preken af te dalen tot zijn hoorders. Het Woord hoorde in het geloofsleven en in de eredienst centraal te staan. De kansel moest daarom ook hoger staan dan het altaar. Het heil kwam immers alleen uit het Woord.

Het leren en het vermanen.

In de preken van Luther komen vooral twee woorden bovendrijven als het gaat om het takenpakket van de woordverkondiger: de ‘doctrina’ en de ‘exhortia’. In een preek over Titus 2, 15 zegt Maarten: ‘Merck, das eynss predigerss ampt tzwey werck hatt, leren und vormanen. De doctrina, richt zich tot hen die het niet weten en de vermaning is voor hen die het wel weten, opdat zij in het geloof niet achterop geraken, niet lui worden of ‘umfallen’, maar doorgaan ondanks alle aanvechtingen. In een preek over Romeinen 13, 11-14 werkt Luther deze twee woorden verder uit. Leren is, dat wat onbekend is bekend en begrijpelijk maken. En met het vermanen wordt ‘reytzen’ bedoelt. Dit is een liefdevol en vriendelijk aanhouden zoals Jezus het ons al voordeed. De leer dat is:  Christus voor ons.

Christus pro nobis.

Wat moest een rechte prediker preken? Volgens onze reformator: ‘’das Evangelium predigen, dat is nemlich Christum und nichts anders”. Dit vraagt van de prediker, een steevast blijven aanhouden, vermanen, opwekken van het volk, om het: ‘tzum glawben und rechten gutten wercken tzu furen’.

Preken is: een rede houden over Christus, die Gods zoon is, die mens geworden is, die gestorven en opgestaan is ‘voor ons’ en die nu als heerser over alle dingen gezet. Het ‘pro nobis’, is een ‘liefdes act’. Zij wordt geheel buiten onze wensen en ons willen door God in gang gezet voor ons. Het is Zijn gave en Zijn geschenk aan ons.

Meine Henslein en Elslein.

Wie waren de hoorders van Luther? ‘Die deutschen..eyn wild, rho, tobend volck, mit dem nicht leychtlich ist ettwas an zufahen’.

Hoe hen te bereiken? Door het volk ‘auff das maul tzu sehen, wie sie reden, und danach dolmetzschen, so verstehen sie es den und mercken, das man Deutsch mit jn redet’. Luther gebruikte de kennis die hij opgedaan had bij zijn bijbelvertaalwerk, bij het schrijven en houden ten volle. Meer nog zijn hoorders hadden het evangelie nodig en hij zou dit evangelie wel in hun oren willen schreeuwen. Maar niet alleen de prediker had zijn verantwoordelijkheid ook de hoorders hadden hun eigen verantwoordelijkheid. Ook zij moesten op het moment van hun dood gereed zijn om hun Heiland te ontmoeten. De hoorder was voor Maarten ook de naaste, zijn naaste. De vraag komt dus op in de prediking: wat heeft dus mijn naaste nodig, waar hebben ze behoefte aan, waar ligt hun nood?

De gemeente en haar hoorders hebben kennis nodig om afscheid te kunnen nemen van de vast gewortelde Roomse gewoontes en tradities. Er moet een flinke inspanning geleverd worden om het evangelie in het centrum te brengen van het gewone volk. Het evangelie moet gemeengoed worden, omdat een terugval in de oude gewoontes bij hen latent aanwezig is. Daarom is een geordende eredienst met een preek nodig. Geef de hoorders , het volk de melk, de hoge ‘gedanken’ die moet je volgens Luther buiten de preek houden. ‘Ik preek, zo Luther, niet tot Doctorem Pommeranum, Jonam, Phillippum in meyner predigt, sondern meinem Henslein und Elslein’.

De hoorders, ze willen niet luisteren.

Ondanks Luthers inspanning om tot zijn hoorders af te dalen, beklaagde zich de hervormer over het ongeïnteresseerd zijn van zijn hoorders. Hij schrijft: ‘het volk gaat liever naar het café, ‘die Schenke‘. Zij zien de noodzaak van de preken niet in, ze schuiven alles maar door naar later. ‘

Luther waarschuwt zijn hoorders voor de foute predikers, de wolven in schaapsvel. Zij houden het volk eerder de leugen voor dan de waarheid. Een prediker hoort zijn mond niet te houden om slechts openlijk het ambt te kunnen blijven uitoefenen. Luther laat ons predikers weten: zeg uw gehoor wat de waarheid is, zwijg niet maar wees ‘schew und unerschrocken..’. De prediker die bang is, wil slechts zijn gehoor plezieren. Deze foute predikers willen zich in mooie praatjes, de leugen, verstoppen om zo een goede beurt te kunnen maken bij hun hoorders.

Het evangelie, een heerlijke troost.

Luther heeft in zijn prediking oog voor hen die troost nodig hebben. Het antwoord op alle nood is: het evangelie van Jezus Christus. Het is een heerlijke troost, waar elke Christen niet buiten kan. De Christen weet en gelooft, dat Christus, zijn hogepriester, ter rechter hands Gods zit. Hij neemt onze plaats in, Hij bidt blijvend voor ons. Het bijzonder vertroostende van dit evangelie is, dat dit vertroostende evangelie slechts tot hen komt, die zulk een vertroostende prediking willen horen. Luther wil vertroosten en hoop geven, door wat hijzelf ondervonden heeft. Als het onderwijzen en vermanen in de prediking geen effect blijkt te hebben zo verwijst Luther naar zijn eigen ervaring en zegt ‘Glawb myr’.

Luther draagt de predikers op, die ontdekt hebben dat er onder hun gehoor ook hoorders zijn die hardleers zijn, dat zij zulke hoorders blijven onderwijzen. Hij schrijft in een preek van 5.12.1529 over Deut. 8: ‘Denn gehest doch mit dem eusserlichen leiblichen brot also zu, das, wenn du heutte issest, so lessest du es dabey nicht bleiben, sondern morgen issest du wider und treibest solch essen von tage zu tage, fur und fur, auff das der leib seine speise, narung und enthalb davon hab. Also las es auch nicht an dem gnug sein, das du die zehn Gebot und Gottes wort einmal gehort und gelernt hast, sondern du must dein lebenlang dran lernen, denn man kan sie nimermehr gnug wissen noch auslernen’. Luthers opdracht: prediker, geef de moed niet op, blijf preken. De prediker hoort rekening te houden met hoorders die het evangelie altijd opnieuw moeten horen. U moet zulke hoorders steeds opnieuw het evangelie voorhouden, omdat zij, evenals hij, ook dagelijks opnieuw brood moet eten. Blijf vooral die hoorders vermanen, die menen, dat zij iets weten en het dus daarbij laten. Het gevolg van hun weten is, zij worden lui en hun geloof neemt af en voordat hij of zij het weten vallen ze om in hun zogeheten wetend geloof.

Wie troost nodig heeft, moet opnieuw aangespoord en opnieuw geleerd worden wat hij in zijn pijn vergeten was, wat hij niet meer zag of misschien helemaal niet zag. Luther zag de mens zoals hij was zonder opsmuk in zijn menselijkheid en nood.

Valse prediker en hun eigenliefde.

Luther waarschuwt zijn hoorders voor valse predikers. Waarom? Zij willen slechts het licht zelf zijn en in hun optreden niet getuigen zijn van het ‘eeuwige licht’. Die valse predikers, zij leren slechts hun ding en zwijgen van het eeuwige licht of leren daarnaast dat zij ook leren, dat laatste is zelfs nog erger dan ervan te zwijgen. Voor Luther gold:

Streep uw eigen verlangens weg omwille van het evangelie, om het aan anderen te verkondigen. Wie kan dat? Dat kan slechts de prediker doen die uit naastenliefde handelt. Eigenliefde, leert slechts wat haar zint en tot nut is, de naastenliefde niet. Als prediker: spreek tot uw naaste met de liefde die u in Christus reeds zag. Het is een zware beproeving om die liefde ook in de praktijk te brengen als je in de preek ook de naaste moet bestraffen of moet helpen en dienen. Dat vergt veel van de prediker, het is immers ook een gevecht met uw eigen natuur. Een mens heeft immers veel meer liefde tot zichzelf dan tot de ander. Maar in de zorg om de naaste hoort ook in liefde de bestraffing, de vertroosting, de vermaning en het onderwijs. Laten we, zo Luther, dit doen met zachtmoedigheid. Naar die zachtmoedigheid verwijst hij in een preek over Gal. 6, 1 en Col. 3, 12-17. Zoals Christus de mensen kent, zo moet de prediker de zwakken en de gebreken van zijn hoorders kennen en onderkennen. Daarin hoor je: niet zuur en ruw tegen hen optreden, niet ‘mit treiben und poltern oder mit verdamnen,..sondern gelind und seuberlich mit jnen handlen und jre schwacheit tragen, bis sie stercker werden. Glawb myr alss dem, der solches erfarn und vorsucht hat und nit auss eynem tropffen redt..’.

Samen in afhankelijkheid onder het geopende Woord.

Het is Luther niet in de hoofdzaak om de vorm van de preek te doen maar wel om de inhoud. Hij wil vanuit de inhoud, het Woord, aan zijn gehoor onderwijzen, leren en in beweging brengen. In een preek van 21 juli 1532 schrijft onze reformator: ‘lieve kinderen ik vermaan jullie, men preekt u Gods Woord in de scholen en in kerken, neem het aan terwijl u het hebt. Doen jullie dit niet, zo zal men het weer van u afnemen. Daarom let er op, hoort en leert Gods Woord graag’. Luther wist dat (er) onder zijn gehoor  mensen zijn die nog niet geloven, het merendeel “gaffet, das sie auch etwas newes sehen, gerade als wenn wyr mitten unter den turcken odder heyden auff eym freyen platz oder felde Gottis dienst hielten”. Het viel Luther tijdens en na het houden van zijn eigen preken op: bij een goed ‘concept’ werd het niets en bij een preek die met een slechte voorbereiding gehouden werd, pakte het toch goed uit. Hij kwam tot het besluit “Unser Hergoth wil alein prediger sein”.

Samenvattend.

Samenvattend Luther bezit voor mij als woordverkondiger, in het houden van een preek een gezonde geestelijke ingesteldheid. In dit hoogste ambt in de ‘Christenheyt’ voelde Luther zich niet meer dan zijn hoorders. Waarom? Omdat Luther in zijn persoonlijk geloofsleven ervaren had, dat ook hij, zoals zijn hoorders de troost, het vermanende en het onderwijs van het Woord broodnodig had. Luther bleef dus een hoorder onder de hoorders, ook hij zou eens verantwoording moeten afleggen van wat hebt u met het Evangelie gedaan?

×Note: To download, click the button. If it doesn't work, right click, then click "Save Link As." Download only works if media is stored within this site. Download PDF
arrow