Zondag 20 januari 2019 Sint-Salvathorskathedraal Brugge
Broeders en zusters,
Beste oecumenische vrienden,
Vandaag zijn wij hier bijéén om de eenheid van de christenen te vieren. De bidweek voor de eenheid van de christenen is voor mij één van de meest inspirerende weken van het liturgisch jaar. Als protestantse, met stevige katholieke wortels, raakt het mij als ik u hier zo zie zitten, als ik zie hoe wij hier bijeen zijn in de diversiteit en de veelkleurigheid die de kerk van Christus rijk is. Dat we samen zijn gekomen met katholieken en met protestanten, met orthodoxen en anglicanen, met onze broeders en zusters van de Evangelische kerk en de Adventkerk.
Vandaag vieren we feest, een feest van eenheid in verscheidenheid. Hoe je feest viert, en wie je daar allemaal bij betrekt is belangrijk. Wie wel eens een feestje georganiseerd heeft, weet heel goed dat het feest pas geslaagd is, als alle genodigden zich welkom voelen, en als alle genodigden een gepaste uitnodiging krijgen. Niets is zo vervelend dan achteraf te horen dat je iemand vergeten bent, dat je iemand over het hoofd hebt gezien.
Ook in Deuteronomium 16, de tekst die we vandaag met elkaar lazen, is de manier van feestvieren van het grootste belang. Deuteronomium 16 gaat over de drie grote Joodse feesten: over het feest van het ongedesemde brood, dat op de dag na Pesach begint, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Het zijn de drie grote pelgrimsfeesten. Drie oogstfeesten, waarvoor de Israëlieten één keer per jaar naar Jeruzalem reisden, de heilige plaats die de Ene aangewezen had, om daar zijn Naam te laten wonen.
De oogsttijd is in Bijbelse zin een tijd van vreugde. Een tijd van lachen en juichen om de overvloedige gaven van het land, van jubel om wat de mens uit Gods milde hand verkrijgt. Ook in Deuteronomium zien we die vreugde terugkeren. De vertelstem noemt de feestvreugde twee keer in vers 14 en 15. De NBV heeft het hier over ‘uitbundig feestvieren’, maar in de Hebreeuwse tekst staat er eigenlijk: ‘verheugt u, in het feestvieren’, zoals de Oude Statenvertaling en de Naardense Vertaling voorstellen.
‘Wees vrolijk’, ‘wees blij’,
zou je kunnen vertalen. De Israëlieten mogen deze drie oogstfeesten niet zomaar voorbij laten gaan. Met een blijmoedig hart moeten deze feesten gevierd worden. En daarin mag het hele volk mee doen. Met alle mannen en vrouwen, met zonen en met dochters, met slaven en slavinnen, met de vreemdelingen en de Levieten, met de weduwen en de wezen, en ieder die woont in het land van Israël.
Het zijn inclusieve feesten, waarbij juist de kwetsbaren in de samenleving niet vergeten worden. Vreemdelingen, de mensen die als slaaf moeten werken, kinderen zonder thuis. Juist zij die zo vaak niet gezien, niet gehoord worden, juist zij mogen volop meedoen en meedelen in de feestvreugde. Wat is het mooi en goed als dat lukt. Een inclusieve vorm van feestvieren, waarbij iedereen mee mag doen en mee kan doen, een feest dat dwars door sociale klassen, talen en culturen heen, mensen met elkaar weet te verbinden.
Maar inclusie is ook een opgave. Inclusief feestvieren betekent ook dat je de drempels voor kwetsbare groepen laag houdt. Het is dan ook veelzeggend dat de Joodse wet juist in deze passage voorschrijft dat
“ieder moet geven naarmate de Heer hem gezegend heeft” (Deut 16:17).
Juist dit zinnetje in vers 17, is een oproep aan de kerk van vandaag om na te denken over inclusie. Hoe uitnodigend zijn wij eigenlijk voor kwetsbare groepen? Hoe goed kunnen mensen met een andere achtergrond, met een andere taal en cultuur meekomen in ons vieren? Wat doen wij om toegankelijk te zijn voor mensen met een rolstoel, voor mensen met autisme, mensen met een visuele of verstandelijke beperking? Hoe open zijn wij, voor mensen die anders zijn, of dat nu om sociale klasse, taal, cultuur, gender of geaardheid gaat? Hoe zetten wij stappen in ons beleid, in ons kerk zijn, om uitnodigend te zijn, zodat iedereen kan meekomen en mee kan doen? Deuteronomium 16 nodigt ons uit om juist over deze vragen na te denken.
De waarde van inclusief feestvieren is een verlangen dat leeft in de harten van onze Indonesische broeders en zusters, die de teksten van de bidweek dit jaar gekozen hebben. Diep gegrift in de Indonesische identiteit is de veelkleurigheid, en de kunst om dwars door alle diversiteit in talen, culturen en religiositeit heen, de eenheid te bewaren. We zien dat ook terugkeren in de wapenspreuk van Indonesië. Het Javaanse ‘bhinneka tunggal ika’ betekent zoveel als ‘verschillend zijn maar toch één’.
gotong royong
Diezelfde verbindende geest, leeft ook in het Indonesische principe van ‘gotong royong’. Zoals deken Laridon eerder al aanhaalde, zou je ‘gotong royong’ kunnen vertalen met ‘samenwerken in een gemeenschap’ of ‘het gemeenschappelijk helpen van elkaar’. Javaanse en Surinaamse christenen, zullen je steevast uitleggen, dat ‘gotong royong’ voor hen de basis van kerk-zijn is; dat ‘gotong royong’ een houding van solidariteit, van samenwerking, en liefdevolle zorg voor elkaar behelst.
Ik leerde die levenshouding van ‘gotong royong’ kennen door mijn grootvader. Mijn opa Kees was namelijk Indonesiëveteraan. Samen met zijn twee beste vrienden, werd hij in de jaren ’40 naar Indonesië gezonden. Mijn grootvader streed in zijn hart niet voor God en vaderland, maar voor de Indonesiërs die leden onder de Japanse bezetting. Mijn grootvader heeft nooit over die oorlog willen praten. Nooit heeft hij één woord gerept over de brandende rijstvelden, de Jappenkampen, en de miljoenen Indonesiërs die stierven door hongerdood, marteling en gedwongen tewerkstelling. Maar als je hem vroeg om te vertellen over Indonesië, het land naar zijn hart, dan lichtten zijn ogen op. Vol blijdschap, begon hij dan te vertellen over de nooit aflatende vriendelijkheid van de mensen, over de barmhartigheid en de naastenliefde die hij daar had ervaren. Als mijn opa vertelde over Indonesië, dan liep zijn hart over van vreugde.
Maar vandaag wordt dat principe van ‘gotong royong’ aan alle kanten bedreigd. Donderdag publiceerde de interkerkelijke stichting ‘Open Doors’ dat wereldwijd de vervolging van christenen alleen maar toeneemt. In Azië en het Midden Oosten moeten ruim 245 miljoen christenen leven onder de continue dreiging van angst en terreur. Van de 73 landen waar christenen hun leven niet zeker zijn, haalt Indonesië de dertigste plaats.
Onze Indonesische broeders en zusters hebben het moeilijk. Als een kleine minderheid, vormen zij slechts 10 procent van de Indonesische bevolking. Door de toenemende corruptie, en de polarisering tussen bevolkingsgroepen, komt de solidariteit en de verbondenheid steeds sterker onder druk te staan. Het ideaal van ‘gotong royong’ lijkt verder weg dan ooit te zijn.
En toch mogen wij de hoop blijven houden, dat een wereld waar recht gedaan wordt, dagen zal. Ook dat houden de Bijbelteksten van vandaag ons voor. Want het inclusieve feestvieren waar het boek Deuteronomium het over heeft, loopt uit op de oproep om rechters aan te stellen. En dan klinkt dat ene zinnetje:
“zoek het recht en niets anders dan het recht” (Deut 16:20).
Het heeft betrekking op de toekomstige tijd, op die ene dag wanneer de Israëlieten het van de belofte zullen binnengaan.
Maar de Heer waarschuwt hen: “opdat Gij zult leven in het land dat de Heer u zal geven”, klinkt het. Het is een bijzinnetje dat ernstig genomen moet worden. Alleen als er recht wordt gedaan aan God en aan elkaar zal het leefbaar zijn in het beloofde land. Als er recht wordt gedaan, aan de mensen die daar wonen, ook aan de vreemdelingen, de weduwen en de wezen die bij u in de stad wonen, zoals de schrijver zo sprekend zegt in vers 14, alleen dan zal het waar zijn. Een land waar trouw en waarheid elkaar omarmen, waar recht en vrede elkaar begroeten met een kus, waar de vrede van de bergen daalt als milde regen, waar de gerechtigheid tegen de klippen op bloeit (Ps 85:11-12; 72:3-4). Een land waar elk mens leven mag, onder de zon van Gods overvloedige genade.
Als christenen zijn we geroepen om te blijven geloven dat het kan, om de weg van de gerechtigheid te gaan, en niets anders te doen dan recht. Soms vragen we ons af hoe we dat aan moeten pakken. Onze geschiedenis is zo pijnlijk geweest, te vaak hebben we elkaar bevochten. Veel te vaak hebben we elkaar verkeerd begrepen.
Daarom moeten we blijven herinneren wat de apostel Paulus ons vandaag meegeeft. Dat er maar één kerk des Heren is, en dat wij daar allemaal op onze eigen manier van getuigen. Paulus denkt in beelden van lichamelijkheid wanneer hij spreekt over de kerk van Christus. Dit is wat Paulus ons vandaag meegeeft, en waar wij ons aan vast mogen houden:
Zoals een mensenlichaam maar heel kan zijn, en maar kan functioneren als alle ledenmaten hun werk doen, zo kan de kerk van Christus enkel levensvatbaar zijn als wij elkaar weten te vinden. Wij zijn allen leden van zijn lichaam, hij die genoemd wordt: Jesjoe, Jezus, zoon van David, licht der wereld, visioen van vrede, weg ten leven, hij die doorgegeven werd als een eeuwenoud verhaal, die gekozen heeft te leven voor de armsten der armen, helpman, reisgenoot en broeder van de allerminste mensen, hij die zijn leven heeft gegeven op dat wij leven mogen. In onze veelkleurigheid mogen wij blijk geven van de genadegaven die ons geschonken zijn. Eén lichaam, één Geest, één doop, één geloof. Daarin zij wij allen verbonden.
Kerk van Christus zijn, dat betekent ook samen op weg gaan. Dat betekent handen en voeten geven aan het koninkrijk der hemelen waar Jezus het toch steeds over heeft. Het is geen ingewikkelde opdracht en Paulus zegt het ons vandaag voor: laat toch je liefde oprecht zijn. Laten wij elkaar lief hebben met de innige band van broeders en zusters. Laten wij ons steeds laten aanvuren door de Geest. Laten wij enthousiast blijven, en het recht na streven. Laten wij barmhartig en gastvrijzijn.
Laten wij samen handen en voeten geven aan een inclusieve kerk, een kerk voor alle Bruggelingen, waar zij ook vandaan komen en wat hun achtergrond ook moge zijn. Laten wij recht doen, en niets anders dan recht. Laten wij op weg gaan in de geest van ‘gotong royong’. Laten wij dat samen doen.
Amen.