Daniël De Waele , Ontluikend christendom. Cultuurgeschiedenis van een nieuwe religie in de Grieks-Romeinse wereld, Utrecht: Kok-Boekencentrum, 2022. 480 blz.
Daniël De Waele (nieuw-testamenticus, godsdienstleraar en docent Nieuwe Testament aan het Hoger Instituut voor Protestantse Godsdienstwetenschappen (HIPGO) te Brussel), heeft de afgelopen jaren blijkbaar niet stil gezeten. Verscheen vorig jaar zijn boek De ontdekking van het Nieuwe Testament (Averbode), nu ligt er al een nieuw boek van hem in de winkel Ontluikend christendom (Kok-Boekencentrum). Een kloek boek (480 pagina’s) handelend over de beginperiode van het christendom. Het is het logische vervolg op z’n vorige boek, en eveneens geboren uit zijn jarenlange ervaring als docent, maar tegelijk is het ook meer dan dat. De ondertitel Cultuurgeschiedenis van een nieuwe religie in de Grieks-Romeinse wereld moge pretentieus klinken, maar geeft wel goed weer wat de auteur voor ogen had toen hij dit boek samenstelde.
Het boek is zowel een naslagwerk (dankzij de uitgebreide inhoudsopgave die tevens als trefwoordenregister kan dienen) als een leesboek (dankzij de beschrijvende en vertellende stijl in gewoon Nederlands). Ik moest denken aan het project van Philippe Ariès en Georges Duby: L’Histoire de la vie privée dat in de jaren 1980 in Frankrijk resulteerde in vijf kloeke banden, in het Nederlands vertaald en uitgegeven als de tiendelige reeks: De geschiedenis van het persoonlijk leven. De periode die dit boek behandelt, bestrijkt het deel dat geredigeerd is door Paul Veyne.
Het bijzondere van De Waele’s project is echter dat hij in z’n eentje heeft gedaan wat in de Franse serie door een internationaal team van geleerden is volbracht. Sterker nog: hij is verder gegaan dan het persoonlijk leven dat in de reeks beschreven wordt. Hij heeft er een zelfstandig godsdiensthistorisch, theologisch en filosofisch luik aan toegevoegd, door nadrukkelijker dan in de bovengenoemde reeks gebeurt in te gaan op de wijze waarop religie en filosofie (m.n. het ethisch denken) het dagelijks en persoonlijk leven in de Romeins-Griekse wereld mede bepaalde. En dat alles vanuit evangelisch, christelijk perspectief.
‘Wij zijn dwergen zijn die staan op de schouders van reuzen’. De auteur heeft de standaardwerken op dit terrein verwerkt. Ik noemde reeds de boeken van Paul Veyne. Verder valt te denken aan R. MacMullan, D. Macculloch en Peter Brown – om me tot hen te beperken. Het Nederlandse taalgebied is niet zo rijk aan dit soort overzichtsstudies, maar de namen van G.J.M. Bartelink, E.P. Meijering en – meer recentelijk – Wim Jurg, vallen geregeld. In de voetnoten en de literatuurverwijzingen (per hoofdstuk) geeft hij ook de eer aan wie die toekomt. Per onderwerp bouwt hij voort op wetenschappelijk monografieën, waaruit hij op trefzekere wijze dat haalt wat nodig is voor de voortgang van zijn vertelling. Hoofd- en bijzaken, weet u wel.
Dat hij andermans studies optimaal benut, betekent niet dat hij enkel samenvattingen biedt, Integendeel: Hij beheerst de materie, en heeft een eigen organisatieprincipe (ontleend aan Aristides indeling van de mensheid in drie ‘mensengeslachten’ – ‘Joden’, ‘heidenen’ en ‘christenen’, mijns inziens niet de meest gelukkige keuze van de auteur, maar dit terzijde. Hij overstijgt in zijn beschrijving dit schema). Belangrijk is ook dat de auteur heel vaak primaire bronnen citeert. Zo laat hij de mensen zelf aan het woord. Dat draagt zeker bij aan de levensnabijheid van zijn tekst. Je wandelt met Horatius op de markt, je krijgt huwelijksadviezen van Plutarchus, leest mee met Celsus als hij de nieuwe religie kritiseert, bent getuige van een Joods bezweringsritueel, en zit als kind in de schoolbank. Kortom: Omgangsvormen, tafelmanieren, relaties, verhoudingen heer-slaaf, man-vrouw, ouder-kind, zelfbeeld, seksualiteit, verenigingsleven: Het wordt niet in theorie behandeld, maar aan de hand van concrete voorbeelden getoond. Zo krijgen we een beeld van hoe de mensen rond Mare Nostrum leefden in de tijd dat het christendom begon te ontluiken, wat men geloofde, hoe men dacht (mindset). Meer nog dan een cultuurgeschiedenis is het een mentaliteitsgeschiedenis, die in dit boek geboden wordt.
Het boek kent zes hoofdstukken. In hoofdstuk 1 gaat het over het dagelijks leven in de eerste eeuwen na Christus, d.w.z. over het leven van de gewone man en vrouw, de opvoeding, het gezin (incl. slaven), seksualiteit in het Romeinse Rijk. Extreem divers, want Romeinen zijn geen Grieken, en Joden zijn geen Egyptenaren, etc… Vervolgens zoomt de auteur in de hoofdstukken 2 en 3 in op het rijke Joodse leven. Zowel de theologische als de rituele kant hiervan krijgt bijzondere aandacht. Opnieuw: een bont panorama. Zeg nooit ‘hèt Jodendom’. Ookal is de kernovertuiging die men deelt unitair (het Sjema en de Tora), de vertaling hiervan in de levenspraktijk is zo meervoudig als er mensen zijn. Ja, er is niets nieuws onder de zon. In hoofdstuk 4 zoomt de auteur weer uit: De Grieken en Romeinen komen aan bod, en wel in hun ‘voor-christelijke staat’, d.w.z. inclusief hun goden, feesten, rituelen, geloofsopvattingen etc. De verschillende filosofische scholen uit de eerste eeuwen krijgen een apart hoofdstuk (nr. 5, naar mijn aanvoelen het minst originele deel, een samenvatting van een overzichtswerk, wel leerrijk natuurlijk. Je ontdekt weer, hoe weinig je eigenlijk weet). De auteur besluit met deel 6. Christenen, het derde geslacht. Hier gaat het over de veelvormigheid van wat toen een nieuwe religie was, in volle ontwikkeling, nog ‘op zoek naar zichzelf’. Hij schetst – het verrast niet – de enorme diversiteit binnen dat christendom. Zij lazen niet alleen hun foundational texts heel verschillend (als ze het al eens waren over welke teksten dat waren, maar dit terzijde), maar hadden ook sterk uiteenlopende opvattingen over de positie van Jezus in dat geheel. Opvallend is hun sterke focus op het gewone leven (d.w.z. meer Jakobus dan Paulus). Hoewel de auteur ook termen als geloof-bijgeloof, orthodoxie en ketterij gebruikt slaagt hij er wonderwel in om de lezer te laten aanvoelen dat dat latere etiketten zijn die op een authentieke en levende geloofsuiting/beleving zijn geplakt. De spanningen tussen meer in het Jodendom gewortelde stromingen en zij die meer onder invloed van het Grieks-filosofisch denken staan, worden scherp belicht, terwijl tegelijk de gangbare schematiserende weergave hiervan wordt bekritiseerd. Ook Philo was een echte Jood. Dingen zijn nooit zwart-wit. De bibliografie per hoofdstuk biedt de belangstellende lezer voldoende leesstof aan om zich verder te oriënteren, zowel qua primaire bronnen als qua secundaire literatuur.
Al met al een uitstekende kennismaking met de Grieks-Romeinse wereld van de eerste eeuwen van onze jaartelling, waarin het christendom langzaam maar zeker endemisch wordt. Niet alleen elementen van (m.n.) de Platoonse filosofie vonden een tweede adem in de christelijke theologie, hetzelfde gold ook voor het religieuze aanvoelen van het volk: het zette zich door in wat tot op vandaag kenmerkend is voor de (m.n.) Zuid-Europese christelijke spiritualiteit. De auteur noemt dat de erfenis van ‘het heidendom’, dat is de linguïstische prijs die hij betaalt, omdat hij de bij de opzet van zijn boek de normatieve indeling van de mensheid van de apologeet Aristides heeft geadopteerd.
Antwerpen, Dick Wursten