Gastvrijheid is een belangrijk thema in de Bijbel. Gastvrijheid zou je ook wel kunnen zien als een levenskunst, een spirituele weg waarin je als mens steeds weer mag groeien. In het boekje ‘Open uw hart’, beschrijft Henri Nouwen het als de weg van ‘vijandigheid naar gastvrijheid’. Een belangrijk kernwoord dat voor Nouwen helemaal hoort bij een spiritualiteit van gastvrijheid is het Duitse ‘gastfreundschaft’: het vermogen om vriendschap te sluiten met de mensen die als gast bij je aankloppen.[1] Een verhaal waarin die Bijbelse grondhouding sterk naar voren komt is Genesis 18, waar Abraham drie bijzondere gasten ontvangt, die dan weer engelen, dan weer God zelf blijken te zijn. Dit verhaal over Abrahams gastvrijheid is geworteld in het grotere verhaal over Abrahams en Sara’s nakomelingschap, en de belofte dat Abraham vader zal zijn van een groot volk, zo talrijk als de sterren aan de hemel (Gen 12:2; 15:5).
Het verhaal begint in Gen 18 met een schildering, waarbij de vertelstem met een paar pennenstreken vertelt hoe Abraham op het heetst van de dag in de deuropening van zijn tent zit. De ingang van de tent is letterlijk de grens, de overgang van binnen naar buiten, de plaats bij uitstek waar God en mensen elkaar ontmoeten (vgl. Num 12:5; Deut 31:15). Abraham zit dus heel bewust precies op de grens tussen binnen en buiten.
Wat vooral opvalt aan Abraham is zijn actieve houding. De gasten komen niet naar hem toe. Hij beweegt zich naar hen toe. Wanneer Abraham hen ziet, stapt hij uit zijn comfortzone, zijn tent uit, naar de mannen die daar staan, “even verderop” (Gen 18:2). Het verhaal van Abraham verbeeldt ook heel mooi hoe praktisch gastvrijheid is. De reizigers krijgen een plek in de schaduw; handen en voeten worden gewassen, en een royale maaltijd wordt bereidt. Abraham maakt zich er niet gemakkelijk van af. De gasten krijgen melk en boter, twee levensmiddelen die in het Oude Nabije Oosten zeker zo duur waren als wijn. Sara krijgt de opdracht, om meel te verzamelen en koeken te bakken. Abraham zelf haast zich, en vraagt een knecht om een mooi uitziend kalf te slachten. Het moet uren geduurd hebben, voordat het brood gebakken is, en het vlees mals en gaar is. Echte gastvrijheid vergt dus tijd, zorg en aandacht. Wat verderop in het verhaal (vv. 18:9-15), blijken deze gasten engelen te zijn. Sterker nog: het is de HEER zelf, die te gast is bij Abraham. Deze vreemde gast, is gekomen om de teleurstelling over Abrahams en Sara’s kinderloosheid te doorbreken met een zegen, want even verderop in het verhaal vertelt de Heer aan Abraham dat Sara een zoon zal krijgen. Zijn naam moet Yitschak zijn, dat ‘hij lacht’ betekent. Het stille verdriet van Abraham en Sara maakt hier plaats voor vreugde en gelach. In dit verhaal hangt het geven van gastvrijheid dus op een verassende manier samen met het ontvangen van de zegen. Wie zelf gastvrij is, ontvangt dus de zegen.
[1] Henri Nouwen, Open uw hart: de weg naar gastvrijheid, onszelf en God. Heeswijk: Berne Media. 2016: 65.
Jannica de Prenter
Foto: Marc Chagall, Abraham et le trois anges. Saint-Paul-de-vence, France, 1966.