Hoe dacht Calvijn over Luther en hoe dacht Luther over Calvijn?
en wat voor geestelijke lessen kunnen wij hieruit trekken?
Uit een brief aan H. Bullinger (1504-1575) die J. Calvijn (1509-1564) schreef op 25 november 1544:
‘..dat Luther zo snel geprikkeld en opvliegend van karakter is, is niet goed te keuren. Het is ook helemaal niet vruchtbaar als jullie onverdiend zo door hem behandeld worden, maar we moeten het volgende goed beseffen: wat een groot man is hij toch, met welke grote buitengewone gaven is hij gesierd, met welk een zielskracht en standvastigheid;
welk werk heeft hij toch verzet om de leer des heils te verbreiden.
Ik heb al vaak gezegd dat, al zou hij mij voor een duivel uitmaken, ik hem nog als een buitengewone dienaar van God zou erkennen, die met buitengewone gaven gezegend is ook al heeft hij grote gebreken.
Had God maar gewild dat hij zich meer beijverd had om de hete stormen die nog steeds in hem opbruisen te beheersen.
Had God maar gewild dat hij met meer ijver zijn eigen fouten had erkend.
Maar al te vaak waren er ook vleiers om hem heen, die de grote zelfgenoegzaamheid die hem eigen is, nog groter maakten.
Onze plicht is echter dat we zijn gebreken zo beschouwen, dat we daardoor zijn grote gaven niet uit het oog verliezen. Wij moeten letten op Paulus’ woord: dat wij, indien wij elkaar verbijten en vereten, geheel te gronde gaan. Wij moeten ons onthouden van twist, dan dat we door onze wederzijdse val de schade van de kerk nog vergroten..’.
Hoe dacht Calvijn over Maarten Luther (1483-1546)?
Het waren de geschriften van Luther die Calvijn de weg wezen uit menselijke geschriften naar weer het licht van Gods woord.
Calvijn bewonderde Luther en noemde hem in een brief ‘mijn hooggeëerde vader’.
En na Luthers dood in 1546 riep Calvijn uit: ‘Ach leefde Luther nog maar, dan hadden we niet met al die na-apers te doen..’.
Hoe dacht Luther over Calvijn?
Maar ook Luther had veel achting voor Calvijn. ‘Calvijn staat bij hem (Luther) in zeer hoog aanzien’, zo schreef Melanchthon (eig. Ph. Schwazerd, 1497-1560).
Het verhaal gaat dat Luther een boekwinkel in Wittenberg bezocht en daar Calvijns traktaat over het Heilig Avondmaal in handen kreeg. Na het bijzonder aandachtig gelezen te hebben merkte Luther op: ‘Dat is toch waarlijk een geleerd en vroom man. Hem had ik wel van het begin af de hele zaak van deze strijd in handen kunnen geven. Hadden Zwingli en Oecolampadius zich direct in het begin maar zo helder uitgedrukt, dan zouden we nooit in zo’n breed meningsverschil geraakt zijn..’.
Nu, na elkaar wederzijds ‘bewierookt’ te hebben, zijn we onbewust weliswaar enigszins gaan afdwalen van Luthers al te menselijke zwakheid; namelijk de kritiek die er leefde onder zijn tijdgenoten aangaande zijn ‘geen maat kunnen houden, zijn heerszuchtig en onstuimigheid en dan toch weer zijn grootheid’.
Wat moeten wij met Luthers opvliegend karakter? Moeten we zijn karakter voor lief nemen en het pastoraal gelijk Calvijn doet zalvend wegmoffelen?
Het gevaar immers is dat we hem in onze Protestants christelijke kringen op een voetstuk gaan zetten en bijna heilig gaan verklaren.
Calvijn zou je de vraag kunnen stellen: maar vergoelijkt Luthers’ grootheid dan geheel Luthers’ opvliegend optreden?
Luthers omgeving noemde Maarten ook wel ‘Pericles’. Deze Pericles (ca. 493-429 v. Chr.) was een staatsman in Athene. Hij werd vaak vergeleken met de afgod en bliksemwerper Zeus. Met hem wederom dus vergeleek ook o.a. Melanchthon, Luther om zijn snel ontvlambare geest.
Calvijn schreef op 28 juni 1545 een brief aan Melanchthon, die zich in de nabijheid van Luther erg beperkt en belemmerd voelde.
Hij schrijft: ‘Luthers machtige geest kent vaak geen grenzen. Dit komt echter steeds meer tot uitdrukking als iedereen toegeeflijk voor hem is en alles toestaat. In de nieuw ontwakende kerk mag zo’n voorbeeld niet aanwezig zijn. Laten we onze smart niet voor ons houden, maar moedig hardop zuchten. Laten we vooral de afloop afwachten, die God geven wil, en onze roeping ten einde brengen’.
In alles zien we Calvijns bewondering, maar we zien ook dat die ‘grote geest’, een wel erg opvliegend stoer karakter heeft. Ja Luther was groots, zeker en hij wees gelijk een Joh. De Doper op Christus. Maar tegelijk blijft Luther, voordat we hem heilig verklaren in onze protestantse kringen, ook mens onder mensen. Hoe groot is de verzoeking om hem heilig op een voetstuk te zetten.
Welke geestelijke lessen kunnen wij als pastors en christenen meenemen in ons gemeentewerk en ons geloofsleven?
Hoe je het keert of wendt, Luther had en kende passie. Hij was niet lauw (Openb. 3). Hij kende een passie en dat was Christus. Hij zocht God te plezieren en niet mensen (Gal. 1: 10). Hoe vaak proberen wij in het gemeentewerk, gezin, mensen te plezieren en compromissen te sluiten aangaande werk en geloof? Hoe dun is eigenlijk de lijn die we als pastors en christenen bewandelen tussen God naar de ogen kijken en mensen in onze omgeving naar de ogen kijken? Hoe vaak en veel wordt er gezucht uit onmacht en opgeven? Hoe vaak wordt er in gebed gezucht: wij kunnen het niet, doe Gij Here het? cfr. Marcus 7: 31-37, met name vers 34.
Luther hinkte dus in het volgen van zijn passie niet op twee gedachten. En we weten dat wie op twee gedachten hinkt niet ver komt. Dat doet mij weer denken aan Elia die de Israëlieten in 1 Kon. 18:21 voorhoudt: kies en dan vooruit! want anders gaat het in zijn geheel niet vooruit.
In zijn optreden maakte Luther misschien brokken. Maar de tijd waarin Luther leefde, werkte en optrad, was misschien wel een heel andere tijd die om een geheel ander leiderstype vroeg dan de tijd waarin Melanchthon, Calvijn wij en onze voorgangers, ouderlingen, ouders leefden.
Laten we voorzichtig zijn in ons oordeel, want voordat we het weten zitten we in het spoor van de vadermoord en zien we de balk in eigen ogen niet meer!
Mag kritiek dan helemaal niet? Kritiek is goed en die had Luther misschien meer moeten toelaten. Is het niet ook kritiek, die Luther gemaakt heeft tot wie hij is en was? Heeft zij hem niet aangezet tot onderzoek en opgraven van de ware bron namelijk hoe en waar staat dat nu echt in Gods woord?
En zijn het niet ook vaak de bokken in de schaapskooi, die ons scherp houden en ons gemeentebeleid en onze persoonlijk geloofsleven en visie bevragen? Zijn we het best gediend met alleen maar bevestigende en zelfgenoegzame jaknikkers? Wat blijft overeind staan, is dat we in welke meningsverschillen dan ook, vooral het evangelie niet uit het oog mogen verliezen en niet eigen eer zoeken en onszelf uitnemender achten dan God zelf en de ander.
En Luthers strijd met zijn karakter? Als we diep in ons zelf kijken, dan zijn ook wij levenslang verwikkeld in een strijd die gaat tussen de oude en nieuwe mens in ons.
Daarheen worden wij automatisch gebracht in en door Schriftonderzoek. Maar U zegt: had Luther dan niet met wat meer takt kunnen optreden? Had hij dan niet moeten weten dat wij als Christenen een open brief zijn naar onze omgeving? Had hij niet wat meer aan zelfonderzoek moeten doen wat betreft zijn veelal boers, bars optreden? Ja, misschien had hij dan wel tot het inzicht kunnen komen dat je niet alleen in mooie woorden getuigenis geeft van je geloof maar ook in daden.
Ja, dan moet ik u gelijk geven. Wij kunnen allemaal zonder dat we het beseffen ‘een sta in de weg’ zijn als het gaat om het volgen en de weg wijzen naar Christus. Hier zou je kunnen denken aan dat verhaal van die vier vrienden die hun verlamde vriend niet tot Christus kunnen brengen omdat er te veel mensen in de weg staan en bezig zijn met hun eigen heil.
Neen het gaat niet via ons, maar het heil en het verzoeningswerk is te vinden in Christus zelf. Wij verwijzen slechts door… Maar Goddank, wat geeft het evangelieverhaal ons geheel bevrijdend en ontspannend… de Geest vindt wel wegen, ja zelfs onmogelijke wegen om het wonder toch tot stand te brengen. Het werk is niet slechts afhankelijk van mensenwerk en toch ook niet weer geheel zonder.
Godskennis leid tot zelfkennis. Hoe waar, maar dat geld niet alleen voor Luther maar ook voor ons.
Met Gods lampje dragen voor anderen uit kom je er niet, je moet jezelf er ook door laten beschijnen en corrigeren.
Tot slot: het gaat er niet om hoe groot onze Bijbelkennis is en hoe groot wij ons zelf en andere ons achten, maar het gaat er vooral om, hebben we God ook door onszelf heen laten gaan.
Mocht Hij ons vormen naar het voorbeeld dat Hij ons gaf in Jezus?
Hebben wij de mensen die ons in genade gegeven zijn de kans gegeven om door ons God te leren kennen. Hebben ze in en via ons gezien hoe wijzelf plaatsnamen en nemen in de leerschool van de Bijbel? In die leerschool waarin niet ons ik, maar Jezus onze leermeester is en waarin wij met vallen en opstaan zullen moeten leren: Hij moet groeien in ons ik moet kleiner worden.
ds Alexander Eberson