Preek van de voorzitter – Synodevergadering 5-6 november 2022

Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen:

‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’

Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’

(Jesaja 6,8)

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Lieve zusters en broeders,

 

Mooie woorden, heel mooie woorden, een Bijbelvers vol bereidwilligheid.

Het klinkt allemaal zo goed, maar zoveel makkelijker dan het zou gaan.

Jesaja’s woorden en daden zullen nauwelijks tot iets concreets leiden.

Wat met die van ons?

 

Wij zijn gezonden mensen, mensen met een missie, met de ongelooflijk mooie taak om handen en voeten te geven aan Gods liefde. Gods grote liefde. Want God heeft deze wereld zo lief. Als je om je heen kijkt naar wat er allemaal gebeurt op deze wereld, besef je dat het om een heel grote liefde moet gaan. Om een liefde ondanks alles. Zo lief heeft God deze wereld.

 

En wij zijn daar – bij de kraag gevat, vastgegrepen – als gezonden mensen, als mensen die ergens ooit op een of andere manier in hun leven de stem hebben verstaan. ‘Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ieder van heeft die stem ooit ergens gehoord. Anders was je hier niet vandaag. We hebben onszelf leren verstaan als mensen gevraagd, aangezocht om te gaan. En we doen dat. We gaan, de tijden door. We wagen het om te proberen om die onvoorwaardelijke liefde van deze God te vertolken. Dat is wat we doen als kerk. Want nooit ben je kerk voor jezelf. In en aan deze bizarre wereld, proberen we onze gegrepenheid, onze fascinatie voor de door God in Jezus Christus samengebalde liefde over te brengen, de warme gloed, de diepe geborgenheid die wij bij Hem vinden, te vertalen en te vertolken met wie we zijn en wat we doen en nalaten. Oh, we leven met een zending zo prachtig. We zijn kerk met een takenpakket zo vol, zo mooi, dat het een gunst is, een voorrecht, een groot geschenk. Noem het genade. Wie de stem gehoord heeft, stilstaat bij Gods liefde, die – al blijven de tranen misschien doorgaans binnen – moet huilen van ontroering. Voel je dat niet af en toe, in je ziel? Die tranen, voor Hem. Die krop in je keel, die rilling door je lijf? Wie Hem, wie de stem gehoord heeft kan niet anders dan antwoorden. ‘Hier ben ik, stuur mij.’ Wij zijn van Hem, wij zijn zijn kerk. Kerk ben je nooit voor jezelf.

 

Maar, als wel eerder in de geschiedenis, soms, zoals nu, in deze jaren, is het – ondanks die warme liefdestranen van binnen – zo moeilijk vaak. We vertalen Gods liefde wel, maar weinigen hebben er iets aan. Want wel horen wij zijn stem, maar de wereld niet de onze. Wel voelen wij zijn liefde, maar slagen er niet in die de wereld over te brengen. In het algemeen dan. Het is niet dat er her en der geen prachtige dingen gebeuren, maar we worden – wat we ook doen of zeggen – een klein, op sommige van onze VPKB-plekken een héél klein groepje. Dat is moeilijk, verdrietig, pijnlijk en kan een akelig gevoel teweegbrengen dat we tekortschieten. Want ja, het Evangelie is zo mooi. Daar ligt het niet aan. Ligt het dan aan ons, ligt het aan mij? ‘Ben ik het Heer, ik toch niet?’ zo vraagt menig predikant en niet-predikant zich diep vertwijfeld af. En dat gebeurt overal in Europa, vooral in Noordwest-Europa, maar niet alleen daar.

 

Wat is er aan de hand? Zou het kunnen dat wij zijn gaan denken dat we het wel zo’n beetje weten? Dat we de stem die we gehoord hebben a.h.w. hebben geconserveerd, hebben ingeblikt in onze gewoontes en gebruiken en gehechtheden? Dat de houdbaarheidsdatum intussen allang vervallen is en wij een voor onze tijdgenoten vreemde taal spreken en we ons in een voor hen onnavolgbaar archaïsch taalveld begeven? Moeten wij opnieuw leren luisteren naar de stem en onze roeping opnieuw verstaan? Zijn we als kerkmensen niet stiekem gaan denken dat we in al die tijd na de 16de eeuw in onze manier van kerkzijn, nu na een eeuwtje of vijf, toch wel een mooi vast systeem gevonden hadden en dat dit zo zou doorgaan totdat de Heer wederkomt en de eeuwigheid aanbreekt?

 

Is dat niet zo dan en moet alles dan altijd tot vermoeiens toe veranderen? O neen. We hebben schitterende dynamische kerkgemeenten, waardevolle tradities, prachtige oude liederen en er worden op oude patronen inspirerende kerkdiensten gevierd. Dus nee, alles moet niet veranderen. Wij hebben te veranderen. De wéreld verandert. Dus hebben wij te veranderen, ook in hoe wij – dienend – vormgeven aan ons kerkzijn, aan onze zending door God. De stem, weet je wel? ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ En uiteraard hoopt God dan dat je je best zult doen, ook door – net als Jezus – anders om te gaan met Zacheüs dan met Nikodemus, anders met de Samaritaanse dan met de Kananese, anders met de Schriftgeleerden dan met de tollenaars.

 

Nu viel het met die verschillen toen en daar relatief nog mee. Onze tijd en onze wereld is vele malen meer divers, op elk vlak. Zo is er momenteel in ons land absoluut geen sprake meer van een coherente maatschappij. Alleen daarom al moeten we het als kerk afleren om onderling van elkaar verschillende vormen van kerkzijn als concurrentieel te beschouwen. Toch gebeurt dat wel, zo triest, het gebeurt overal in Europa, wat heel jammer is en oerdom. Overal in Europa zie je nationale kerkverbanden zoals onze VPKB waarbinnen klassieke vormen van kerkzijn het moeilijk hebben en er parallelle sporen worden geopend. Zeg maar, gemengde vormen van kerkzijn. En overal in Europa dezelfde tendens: naast de waardevolle vertrouwde manier – een kerkgebouw, een kerkgemeente, met kerkenraad, met een zondagse kerkdienst om 10:00 met orgel en preek, met later op de week catechisatie, Bijbelstudie, pastorale aandacht en een kerkblaadje – nieuwe, totaal andere manieren van kerkzijn, zeer uiteenlopend. Maar vrijwel overal is en blijft het narratief dat die nieuwe vormen toch niet helemaal volwaardig zijn. Taal onthult altijd veel. Het is veelzeggend dat wie op een klassieke presentie duidt spreekt over ‘kerk’, gaat het over een andere vorm, dan is het een ‘project’. Klinkt als ‘we zien wel (waar het schip strandt)’. Maar is niet àlle kerkzijn voorlopig en een project en is niet elk dergelijk project een vorm van kerkzijn? Het is niet het een of het ander! Hoe bevrijdend zou het zijn voor onze VPKB om dat écht te omarmen, om te veranderen, in de diepte, om – zonder bestaande vormen van kerkzijn te denigreren – andere manieren van kerkzijn te omarmen als van gelijkwaardige kwaliteit, een gelijkwaardige zending, als volwaardig metgezel.

 

De stem, weet je nog? ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ En uiteraard hoopt God dan dat jij en ik nooit de vreugde zouden verliezen om vrijmoedig met het Evangelie (blijde boodschap) om te gaan. Ook door zelfkritisch te zoeken naar adequate vormen, naar nieuwe woorden en naar verstaanbare woordeloze taal. Kerk ben je nooit voor jezelf. Een kerk zonder missie bestaat niet. Een kerk die niet waagt, maar zich opsluit in oude vormen al evenmin. Het enige waar het om gaat is dat wij geroepen worden, steeds weer, tot de uitdagende taak en de hemels mooie genadegift om Gods warme moederlijke zorg en van ongekende liefde kloppend vaderhart te vertalen in zorgvuldige woorden, gebaren, presentie, nabijheid voor onze tijdgenoten.

Laten we uitkijken dat wij onze huidige manier van kerkzijn niet sacraliseren, maar de geloofsmoed niet verliezen om veel groter te durven denken, over onszelf en ook over God, vertrouwen hebben en durven springen. We zijn vaak veel te bang, knallen tegen de muur en stikken in onze angst voor verandering. En dat terwijl we over muren kunnen springen, ademhalen en leven.

 

De Heer heeft ons nodig. Jij en ik zijn nodig. ‘Wie zal ik sturen?’ Daar is de stem weer, hoor je? ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Onze wereld barst van de leugenachtige taal, van populisme, van discriminatie, van korte-termijn-denken en de schepping zucht aan alle kanten. Zoveel van onze medemensen snakken naar een arm rond hun schouder, verlangen naar een veilig onderdak, voor hun lichaam, voor hun ziel, hongeren en dorsten naar gerechtigheid en naar een echt welkom in dit leven.

 

En kijk, we moesten toch al op weg naar meer klimaatneutraliteit. De recente energiecrisis is een wake-up-call om minder krampachtig te zijn en meer te geloven, hier en daar meer te zoeken, misschien ook naar het samen delen van een gebouw. Waarom niet hier en daar teruggaan naar zoals het ooit begon en overgaan tot een of meerdere huiskerken? Zou dat kunnen, geen prachtige dynamiek geven? Veel minder rompslomp ook.

En – in en bij alle pijn – geen angst alsjeblieft, de kerk is niet van ons. Bovendien: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’. Wij, we kunnen slechts dienen, en bedenken dat de vorm waarin we dat doen secundair is. Laten we niet al te bang zijn om, als het moet, een graankorrel te worden. Einde is nieuw begin. Het is God die trouw zijn kerk bewaart, mits wij echt zijn kerk willen zijn.

En dat willen we. Dat zijn we, samen. Kerkzijn is er zijn voor de minsten, voor de laatsten en voor de verlorenen. Being there, for the least, the last and the lost.

Dat is kerkzijn, van Hem.

Er staan, present zijn, met zijn onvoorwaardelijke liefde, in welke vorm dan ook.

‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’

Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’

 

Amen

 

Ds. Steven H. Fuite
Voorzitter van de Synodale Raad van de Verenigde Protestantse Kerk in België

 

arrow