Door Josiane Tytens in Kerkbrief, Gent Centrum.
Haar naam doet niet onmiddellijk een belletje rinkelen, de naam van haar vader Abraham Kuyper, de beroemde Nederlandse theoloog, predikant en politicus (minister-president 1901-1905), wel. Nochtans was zij niet minder belangrijk voor de verspreiding van het gereformeerde geloof.
Henriëtte was de oudste dochter en derde van de acht kinderen. Ze werd geboren in Amsterdam maar verhuisde op haar 5e naar Den Haag vanwege de politieke carrière van haar vader. In 1876 bracht Abraham wegens ziekte een jaar in Zuid-Frankrijk door en een deel van het gezin reisde mee. Daardoor liep Henriëtte een jaar school in Nice. Op haar 16e werd ze naar Brussel op kostschool gestuurd. Henriëtte was begaafd en zeer goed in talen en opstellen. Ze had graag verder gestudeerd maar daar was in haar milieu geen sprake van. Ze keerde terug naar huis om moeder bij te staan in de huishouding. Wel kreeg ze toestemming als ‘toehoorder’ de lessen van haar vader aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) bij te wonen en deel te nemen aan de literaire avonden van de VU-hoogleraar F.L. Rutgers. Deze laatste moedigde Henriëtte aan tot schrijven. Haar eerste korte verhaal ‘Een reisontmoeting met gevolg’ verscheen (anoniem) in de Zuid-Hollandse Kerkbode.
Toen haar moeder in 1899 stierf, nam Henriëtte de gehele huishouding over, maar reserveerde met strenge hand, twee uur per dag voor haar literaire werk. ’s Avonds was zij gastvrouw voor ministers en collega-predikanten van haar vader. Ze verzorgde eveneens zijn briefwisseling, over delicate onderwerpen.
In 1903 werd ze secretaresse van de regeringscommissaris voor de tentoonstelling De wereld van het kind in St. Petersburg. Over haar ervaringen schreef ze reisbrieven in het christelijk gezinsblad Timotheus. Ze vertaalde boeken van de schrijfster Caroline Atwater, o.a. het boek A lily of France. Die haar in 1905 verzocht naar Amerika te komen. Daar zag Henriëtte welke mogelijkheden vrouwen er hadden. Ze leerde er spreken op vergaderingen en hield er voordrachten over Nederland, zending en de Oranjes. Na haar terugkeer verwerkte ze haar ervaringen in Een half jaar in Amerika. Voordrachten over deze reis werden twee jaar lang door haar vader verboden! Ze bleef schrijven over de landen die ze bezocht (Engeland, Italië, Zwitserland en België). Het was voor haar een grote erkenning toen ze in 1913 werd benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Maar haar grootste verdienste was haar sociale inzet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ze beschouwde als ‘reactie van God op de afgoderij van de eeuw’ werkte ze als chef van de huishouding in het noodziekenhuis van het Rode Kruis in Den Haag. Later werkte ze samen met haar haar zus Jo voor de Nederlandse ambulancedienst in Boedapest met steun van de Gereformeerde kerken in Nederland (kerkgenootschap opgericht door haar vader). Hierover schreef ze bijdragen voor Timotheus onder de titel Hongarije in Oorlogstijd, een land waarmee ze, volgens haar, een ‘calvinistisch geloof deelde’.
In de oorlogsjaren zette Henriëtte zich ook in voor het gereformeerd jeugdwerk in eigen land. Ze werd hoofdredactrice van het Gereformeerde Bondsorgaan Bouwen en Bewaren. In lezingen en artikelen bracht ze de gereformeerde jeugd het gedachtengoed van haar vader bij. Ze stond mee aan de wieg van het blad de Christenvrouw.
Na de oorlog hadden de zussen Kuyper een aanzienlijk aandeel in de hulpverlening aan Hongarije. In 1919 zocht de Nederlandse consul-generaal in Boedapest contact met het Rode Kruis met de vraag om hulp te bieden aan het totaal verarmde Hongarije. De drie zussen Kuyper speelden hierbij een belangrijke rol: Jo (1875-1948) was betrokken bij de hulp aan kinderen, Henriëtte zorgde voor voedseltransporten en stichtte een tehuis voor verwaarloosde kinderen in Pestuljhely (Boedapest). Voor deze Actie Kindertehuizen bezocht ze driemaal Hongarije. Tevens zette ze zich ook in om Hongaarse kinderen (vanaf 1920) in Nederland te laten aansterken (28563 kinderen tot 16 jaar verbleven er voor 20 weken), geplaatst volgens hun kerkelijke gezindte. In het boek De Hongaarse Kindertreinen wordt veel aandacht aan haar bijdrage besteed. Katalin (1876-1955) was betrokken bij de kindergaarkeukens en de financiering van een school vanuit Nederland, met als doel de Nederlandse taal van de protestantse kinderen die tijdelijk in Nederland waren geweest te onderhouden via Bijbellezing en psalmgezang.
In 1919 werd Henriëtte door de regering afgevaardigd naar de eerste Internationale Arbeidsconferentie in Washington. Ze kwam voortijdig naar huis omdat haar vader inmiddels ernstig ziek was geworden. Samen met haar zus Jo heeft ze hem tot aan zijn dood (november 1920) verzorgd. Daarna nam ze de taak op zich het omvangrijke archief van haar vader te ordenen en te catalogeren, later schonk ze het aan de Vrije Universiteit.
Naast haar schrijven voor Timotheus en Christelijk Vrouwenleven, had ze ook een vaste rubriek in De Standaard (dagblad gesticht door haar vader) over het vrouwenleven onder de titel ‘Brieven aan een vriendin’. Daarin ging ze te keer tegen vleeskleurige kousen en te korte rokken. Iedere winter hield ze in Nederland en België lezingen over Bijbelse onderwerpen, politiek, letterkunde, het vrouwenvraagstuk en de gereformeerde jeugdorganisatie.
Haar belangstelling voor Guido Gezelle was gewekt tijdens een lezing van ds. Chrispeels (1859-1939), predikant in Maria-Horebeke, die ze in Den Haag bijwoonde. De bekendheid van het werk van Gezelle groeide in Nederland pas meer dan 10 jaar na zijn overlijden (in 1899) mede door Henriëtte’s boek (1911) In het land van Guido Gezelle. In 1912 bezocht ze Vlaanderen, waarbij ze hoofdzakelijk in de voetsporen wilde treden van deze priester-dichter. Ds. Chrispeels was bereid gevonden haar reis door Vlaanderen te organiseren, samen met de predikant van de Gentse Brabantdamgemeente ds. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, bij wie ze logeerde. Hun vaders kenden elkaar zoals we lezen In het gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Ferdinand Domela: ‘zesenveertig jaar geleden wisselde ik nog vriendschappelijke brieven met Dr. A. Kuyper, toen predikant te Amsterdam, en verheugde ik mij in den vertrouwelijken omgang’. De dichter Gezelle kon Henriëtte niet meer ontmoeten, maar ze maakte wel uitgebreid kennis met zijn familie en vrienden en bezocht nog enkele andere belangrijke schrijvers zoals Cyriel Buysse en Virginie Loveling. Haar mentoren, ds. Chrispeels en ds. Domela Nieuwenhuis, introduceer-den haar ook in de kleine protestantse gemeente te Maria-Horebeke.
In 1925 publiceerde Henriëtte een herziene druk van haar Gezelleboek. Er was ondertussen veel gebeurd. Ds. Domela Nieuwenhuis die ze vóór de oorlog had ontmoet, had een zware veroordeling opgelopen vanwege zijn collaboratie met de Duitse bezetter (zie Kerkbrief 04/2024– Emilie Claeys). Ze kon hem niet meer in Gent opzoeken, maar ontmoette hem in Beetsterzwaag (Friesland).
Op 12 oktober 1933, tijdens een kuur in Zwitserland bezweek ze, door het toenmalig gebrek aan antibiotica, aan een longontsteking. Ze werd geroemd om haar grote arbeidslust en enorme organisatietalent. Ze wisselde graag van gedachten met mensen, ook met andersdenkenden. De Hongaarse kranten besteedden aandacht aan haar overlijden en dankten haar voor haar werk bij de ambulancedienst en de oprichting en leiding van de weeshuizen.
Foto: genomen uit De Hongaarse kindertreinen – M.J. Aalders