Het psalmenboek gaat over het meest menselijke van de mens. Over zijn/haar gevoelens van vreugde en pijn, van liefde en verloren-zijn, van hoop en wanhoop, van woede en afkeer.. En dit boek gaat over de mens in zijn/haar verhouding tot God, de medemens/samenleving/aarde en zichzelf.
Voor deze zomer hebt u misschien iets aan psalm 8. Een psalm waar de “verwondering” vanaf spettert. Dat we ondanks alles wat er gebeurt in de wereld en met de aarde verwonderd mogen genieten van de bloemen en de bomen, de vruchten en de gewassen… Dat we opnieuw oog krijgen voor de grootsheid van de schepping.
En dat jij, dat ik daarin gezien word. Zo’n klein stipje in dat grootse geheel.
Ik word gezien. Ik mag er zijn.
Een wonder.
Gij, ENE, onze heer,
de aarde rond
een god van naam…
In stem en tegenstem
klinkt hemelsbreed
uw Koninklijke faam.
Zo vertaalt Sytze de Vries het begin van deze psalm.
Het begint dus met de naam van God. Ik zal er zijn (voor jou) – ik ben zoals ik Ben – déze naam – en geen andere. Deze god is de ENE, de Enige, en niet zomaar een god. Niet de maan is een god of godin – ook al werd die indertijd gezien als de godin van de vruchtbaarheid en ook als zodanig aanbeden. Neen, de maan is een schepsel. Net als de zon, neergezet in de baan rond de aarde. Net als de sterren… Groots en meeslepend in hun Koninklijke baan.
De maan en de sterren… schepselen van God. De aarde en haar bewoners, schepselen van God.
Er is een opvallende volgorde in deze psalm: eerst wordt de aarde genoemd, dan pas de hemel. Het gààt in psalm 8 dan ook over de aarde (de aarde rond…) én over de mens die daar door God is neergezet.
Zie ik naar de hemel,
waar Gij eigenhandig
de maan, de sterren bevestigd hebt,
wat is dan toch die kleine mens,
die Gij in gedachten houdt,
dat mensenkind
dat al uw aandacht heeft?
Welhaast een god op aarde!
Glorie en glans
als koningskroon:
Gij gaf hem die.
Gij maakt hem tot beheerder
van de werken van uw handen
en legt aan zijn voeten alles neer:
de kudden in de weiden,
de dieren in het veld,
de vogels in de hemel,
de vissen in de zee,
ja, alles
wat zijn weg
dwars door de zeeën zoekt.
Gij, ENE, onze heer,
de aarde rond
een god van naam!
Kenmerkend voor die God is dat Hij bevrijdt, dat Hij het opneemt voor al wat klein en kwetsbaar is. De Heilige Israëls neemt het op voor de kleine mens die door de grote onmens wordt bedreigd.
De kindermond,
de klanken van de kleinsten,
dààrop berust uw kracht.
Wie overheersen wil,
wraakzuchtig is,
uw tegenstanders,
hén snoert Gij de mond
God wil de God zijn van de nietige mens, Hij verheft die mens tot Koninklijke waardigheid, Hij kroont hem met heerlijkheid en luister. Gods plaatsbekleder op aarde is zhij, geroepen om als dienaar van haar/zijn Heer voor de schepping te zorgen.
De psalm eindigt zoals die begon: met een lofzang. In het hart van de psalm wordt de mens – bijna God – geroepen om de heerlijkheid en de majesteit van de Ene te weerspiegelen. De mens moet wel heersen ‘in de stijl’ van God: zhij zal bevrijdend heersen!
Als we deze psalm met al zijn kleine en grote geheimen met ons meedragen de zomer door, dan zijn we gezegende mensen. Mensen, die weten dat ze gezien en bemind worden en dààrom van harte graag andere mensenkinderen zien en beminnen… Mensen die weten dat ze Gods aandacht krijgen en dààrom van harte graag de aarde en wat daarop leeft aandachtig zien en hun verantwoordelijkheid daarvoor nemen… van het kleinste zaadje tot de hoogste boom, van het kleinste musje tot de grootste olifant…
We zullen heersen ‘in de stijl van God’: bevrijdend en meedogend…
Hiertoe zijn we geroepen:
Welhaast een god op aarde!
Glorie en glans
als koningskroon:
Gij gaf hem die.
Gij maakt hem tot beheerder
van de werken van uw handen…
Een goede zomer!
ds Ina Koeman
juli/augustus 2022
Beeld: pixabay