Een passie: troost bieden

Troosten, troost.

Hoe lief klinken die woorden als je ze zegt!    Dit mooie werkwoord en het afgeleide gemeenschappelijke zelfstandig naamwoord komen uit het Latijn. Volgens deze etymologie betekent “troosten” het omringen van eenzaamheid (cum-solus), het begeleiden, het vervolledigen.

“Troost mijn volk, het is dringend, zegt uw God… In de woestijn, bereid de weg van de Heer” klinkt het in (de tweede) Jesaja.

Ik ben alleen, alleen om het gewicht van het lijden te dragen, fysiek, moreel, spiritueel, en jij komt naar mij toe, niet om het gewicht weg te nemen, niet om mij te ontlasten (trouwens, hoe zou je dat kunnen?), maar om het met mij mee te dragen, op jou, in jou, om mij te helpen het te torsen, om samen een beetje verder te gaan, zij aan zij, en om mij de moed te geven om het te overwinnen.

Je stelt jezelf in mijn plaats, je spreekt tot mij, je omringt me, je hebt voor mij gebaren van tederheid die me kalmeren, die aanzetten tot innerlijke vrede, een rust voor de ziel, op de manier van Jezus: “Kom tot mij, allen die vermoeid en belast zijn, en ik u rust geven”.

In deze coronatijden voelen veel mensen zich nog meer alleen, niet alleen vanwege een min of meer vrijwillig kluizenaarschap, maar ook omdat ze in moeilijkere materiële, morele en psychologische omstandigheden leven, zoals in rusthuizen, gevangenissen of ziekenhuizen.

Het ziekenhuis… Een wereld die ik denk een beetje te kennen, niet alleen omdat ik er al een paar keer ben geweest (in tegenstelling tot de gevangenis!), maar ook omdat ik er al bijna veertig jaar aalmoezenier ben. In zekere zin zou ik mijn werk als aalmoezenier kunnen samenvatten met deze zin: “Een passie, troost bieden”.

Het leven en de dagdagelijkse beslommeringen van een patiënt in het ziekenhuis kunnen al zwaar zijn, vooral voor degenen die er al lang verblijven. Bovenop de last van de ziekte, en de vrees die de evolutie ervan met zich meebrengt, bevindt men zich ver van huis, in een onwennige omgeving, met een vreemd uurrooster. Verplegend personeel komt en gaat, men moet onderzoeken ondergaan, wachten in gangen, er zijn rinkelende baxters, Bloeddruk- en temperatuurtests (op alle uren van de dag en nacht), injecties, medicijnen om door te slikken, verbanden die vernieuwd moeten worden, verpleegkundigen die niet komen (tenminste niet zo snel als men zou willen), voedsel waaraan men moet wennen en een dagindeling die heel anders is dan in het normale leven. Kortom, men wordt voortdurend uit zijn comfortzone gehaald.

Bovendien worden tijdens de lockdown de bezoeken aan patiënten op pauze gezet (een eufemisme voor “verboden”). En veel mensen staan er nog meer dan ooit alleen voor. Bovenop het ongemak om niet thuis te zijn, om noodgedwongen in bed of in de kamer te moeten blijven, om geconfronteerd te worden met een lange revalidatie, of zelfs met het vooruitzicht op een handicap of de dood, komt het lijden van geen bezoek meer te mogen ontvangen.

Als u ooit in een ziekenhuis bent geweest, kunt u zich het leed voorstellen dat u kunt voelen als u geen bezoek krijgt van familie en vrienden. Voor hem of haar is dit bezoek het lichtpunt van de dag, hét contact met de buitenwereld, het geruststellende gevoel dat je nog steeds van belang bent voor iemand, van het kunnen aanraken van je geliefden (om de nabijheid te kunnen voelen) met knuffels, omarmingen, het uitwisselen van nieuws, het vragen om de verpleegster of de dokter te komen, het ontvangen van boeken, tijdschriften, maaltijden.

Het is een kans om te praten over jezelf, je vreugde en verdriet, en hoe je de toekomst ziet. Het gaat erom dat het weer begint te bestaan, buiten het ziek zijn.

En in de context van de pandemie krijgt het bezoek van de aalmoezenier een andere dimensie. Omdat de aalmoezenier de enige persoon is die in contact staat met de buitenwereld en die geen deel uitmaakt van het team van “verzorgers”. Hij maakt ook geen deel uit van de familie, vrienden, of naasten van de zieke, maar hij wordt in zekere zin wel een naaste omdat hij een boodschap van medeleven, aandacht, tederheid met zich meebrengt in de naam van Degene die hem heeft gestuurd.

Als ik in de kamer van de persoon die ik kom bezoeken, zie ik vaak het gezicht dat oplicht, soms een glimlach, maar altijd een vorm van tevredenheid, omdat de persoon weet dat ik de tijd neem om naar hem te komen luisteren: “Ah, hallo meneer de aalmoezenier, dank u voor uw komst”.

Altijd? Neen, niet altijd, want afgelopen dinsdag nog liet de patiënt die ik bezocht me – vriendelijk – begrijpen dat ik niet welkom was, omdat ze haar soap op TV wilde zien… Anderen zijn zo moe of depressief dat ze liever alleen zijn.

Ook dit hoort bij aalmoezenier zijn: zich niet opdringen bij de zieken. Nederig aanvaarden dat men slechts een dienaar is

Een aspect van het aalmoezenierschap, het luisteren, is al een troost op zich. Veel zieke mensen hebben er nood aan om hun verhaal te doen, over hun ziekte, hun familie, hun verleden, hun hoop… Om ook te spreken over die God die hun gebeden niet verhoort, of waarvan het antwoord lang op zich laat wachten. Of, integendeel, om God te prijzen zoals de psalmist, omdat ze weten dat God de Vader hen liefheeft en ze niet in de steek laat.

Om als het ware een luisterend oor te zijn. Iemand die niet over hen oordeelt, die niet zijn mening opdringt, die hen niet betuttelt, maar die er gewoon is. Voor mannen of vrouwen, gelovigen of ongelovigen, in hun leven vol geloof of twijfel, zekerheid of verdriet. Want de aalmoezenier komt niet om “de Blijde Boodschap” te brengen, maar probeert het Woord nederig te belichamen door zijn houding, zijn gebaren, zijn inlevingsvermogen, zelfs zijn stilzwijgen.

Iemand met een goed hart dus. Maar iemand die er is om betekenis te geven aan wat gezegd is. Iemand die mee bidt en mediteert. Iemand die de weg naar troost toont; een weg die leidt naar onze Vader, die ons allen liefheeft, die aan onze zijde staat en die ons onszelf en ons lot helpt te aanvaarden.

 

18/11/2020

Bernard Locoge

 

Beeld : pixabay

Spiritualiteit en gebeden    

arrow