VERENIGDE PROTESTANTSE KERK IN BELGIE
Synodevergadering mei 2020
Verbinding en verandering
Tussentijds rapport van de werkgroep Eigentijds Kerkzijn
Bedoeling
Wij zijn niet de eersten, als we zeggen dat de kerk met haar tijd mee verandert. Dat is niet alleen een gegeven, maar volgens onze kerkvaders zelfs een opdracht: Ecclesia semper reformandam. De kerk zal zich altijd moeten hervormen. In onze werkgroep denken we daarover na, in opdracht van de synode van de VPKB. Het is onze overtuiging dat de kerk ‘eigentijds’ van karakter hoort te zijn. Dat bedoelen we op twee manieren. Eigentijds willen zijn betekent, dat we ons gevoelig willen tonen voor de wereld waarin we leven en voor de cultuur, waarvan we zelf met anderen deel uitmaken. Het betekent ook dat we een juiste inschatting moeten maken van hoe we er als kerk momenteel voorstaan. Van onze gedachten hierover geven we in deze rapportage een voorlopige indruk. Dat zal hopelijk tot discussie leiden en tot commentaar van de zijde van de lezers. Dat is nodig, om te weten of we op het juiste spoor zitten.
Drie opdrachten in samenhang
In 2015 gaf de synode in haar verslag tot opdracht om aan drie verschillende zaken aandacht te besteden: de samenwerking tussen verschillende gemeenten in één regio, een nieuwe dynamiek in de gemeenten en de mogelijkheid om predikantsplaatsen anders dan we gewoon zijn in te zetten.[1]
Deze drie delen hangen met elkaar samen. Samenwerking tussen onze gemeenten kan betekenen dat er nieuwe energie vrijkomt. Waar men verantwoordelijkheden en predikantsplaatsen gaat delen, is er ruimte voor nieuwe activiteiten. Dat kan een nieuwe dynamiek van onze kerk als gevolg hebben. We willen graag onze gemeenten ertoe aanzetten, om andere manieren van kerkzijn, die mensen buiten de kerk aanspreken, een kans te geven. Dat gaat niet vanzelf. Er zijn mensen voor nodig die de gave hebben om het evangelie in woord en daad in de context van de wereld van nu te verkondigen. Een deel van onze predikantsplaatsen zou daarvoor ingezet kunnen worden. Dat vraagt van ieder van ons dat we bereid zijn om vooruit te kijken en niet alleen maar te koesteren wat we hebben.
Onze rapportage betekent geen miskenning van het werk dat momenteel geschiedt. We zijn blij met de gemeenten die goed functioneren. We twijfelen er niet aan dat onze predikanten met veel inzet hun werk doen en zich inzetten voor onze kerk. Maar we zien in onze kerk steeds meer gemeenten die moeite hebben om te beantwoorden aan hun roeping. Vaak heeft dat te maken met een teruglopend aantal leden en vrijwilligers. Als gevolg daarvan kan het ook moeilijk worden een predikant in dienst te houden. Daarop willen we ons in dit hoofdstuk bezinnen en we overwegen in één adem wat dat voor een nieuwe dynamiek voor onze kerk kan betekenen.
Kleine gemeenten
De meeste gemeenten van de VPKB zijn relatief klein. Slechts een deel ervan werkt actief mee. In veel gevallen is het aantal leden dalend en komt er een kritische grens in zicht. Op zichzelf is deze situatie geen reden om te twijfelen aan de kwaliteit van onze gemeenten. Ze hoeven niet groot te zijn om echt kerk te zijn, d.w.z. geroepen en gedragen door Christus, die door ons zijn goede boodschap bewaart en verspreidt. De navolging van Jezus is nooit populair geweest, eerder een zaak van kleine, maar hoopvolle groepen, die tegen de stroom in bleef getuigen[2]. In dit rapport streven we ook niet een grote kerk na, maar een open en uitnodigende kerk.
Toch zijn er ook zorgen over het teruglopend aantal leden. Op meerdere plaatsen treffen we gemeenten aan die nauwelijks meer bij machte zijn om werkelijk zelfstandig kerk te zijn in de plaats waar ze wonen. Getalsmatig dalen ze onder een minimum, wat gevolgen heeft voor de bestuurbaarheid van een kerkelijke gemeenschap. Regelmatig komen deze gemeenten in moeilijkheden, als de plaats vacant raakt. Dikwijls zijn de vaak oudere besturen dan niet meer vitaal genoeg om daadkrachtig te opereren. Soms functioneren beleidsorganen eenvoudig niet meer. Op andere plaatsen is in de loop der tijd het inzicht gegroeid dat een gemeente niet meer op een geloofwaardige manier een volledige predikant kan benoemen. Op dat moment wordt de vraag terecht gesteld of het niet beter is met een andere gemeente samen te werken. De vraag is dan of dat binnen de regio mogelijk is of niet.
Diversiteit in de VPKB
Om samen te kunnen werken en plannen uit te voeren moet er tussen gemeenten een zekere eenstemmigheid zijn. Soms is die ver te zoeken. Dat is zowel de rijkdom als ook de last die de VPKB draagt. Diversiteit in belijden of beleven maakt de kerk levendig en versterkt het gevoel dat het ‘lichaam van Christus’ (zoals Paulus de kerk in een sprekend beeld noemt) werkelijk verschillende leden heeft, die elkaar ten dienste zijn. Het beeld roept ook de noodzaak van respect en tolerantie op. Wij verschillen, maar juist daardoor hebben we elkaar iets te zeggen.
De last van de diversiteit is, dat de samenwerking tussen zeer verschillende gemeenten moeilijk kan worden. Men respecteert elkaar, maar staat te ver van elkaar af om tot vruchtbare plannen te komen. De verschillende theologische modellen van diverse gemeenten staan dat als het ware in de weg. De vraag is, of we daar ook creatiever mee kunnen omgaan. Is het mogelijk in respect voor elkaar eigenheid tot een samenwerking te komen, die loont? Wij denken als werkgroep dat die mogelijkheid er is.
Aan de andere kant doet de VPKB er goed aan geen dwingende maatregelen voor te schrijven. Waar samenwerking met anderen beslist niet gewild wordt kan de ruimte gegund worden om het niet te doen of alleen in geringe mate. Respect kan soms ook betekenen dat je met alle waardering voor de ander een beetje afstand houdt.
De nadruk op de eigen identiteit kan echter ook op iets anders wijzen. Onderzoek naar samenwerkende kerken in Nederland[3] liet zien dat kerken die in hun voortbestaan bedreigd worden soms geneigd zijn sterk hun eigenheid te beklemtonen. Dat kan hen zelfs verhinderen de bedoeling van samenwerking uit het oog te verliezen, namelijk om er sterker door te worden. Soms zullen kerken moeten leren dat het verleden niet langer de richting van de toekomst kan bepalen. Het vraagt veel begrip en waardering voor tradities van gemeenten om de blik op die toekomst te richten. Duidelijke doelen en transparant overleg kan helpen om toch voor een andere weg te kiezen, omdat deze juist een kans biedt om te overleven op de langere duur.
Argumenten om samen te werken
Ons voorstel is dat isolement van gemeenten te doorbreken. Sterker: in de praktijk is dat al dikwijls het geval. In bepaalde regio’s vindt uitwisseling en samenwerking allang plaats. De gemeenten beleven daar iets goeds aan of zien de voordelen ervan. Er zijn ook genoeg goede redenen om het te doen. Wij zien de volgende
1) Eenheid
Samenwerken onderstreept dat we één protestantse kerk zijn in ons land, we zijn verenigd en dat mag niet alleen theorie blijven. In de regio, in een wijdere kring en ook over de taalgrenzen heen belichamen verbanden ons ideaal van kerk zijn.
2) Vitaliteit
In praktische zin kunnen gemeenten samen meer bereiken, op allerlei gebieden: in de organisatie, in vorming, in erediensten en in nieuwe missionaire werkvormen. Wij menen dat gemeenten er vitaler op worden door samen te werken.
3) Continuïteit
Als gemeenten zeer klein worden kan samenwerking met andere gemeenten eenvoudig de aangewezen weg zijn om continuïteit te bewaren, of om een ander onderkomen te vinden. Anders loopt ze het risico op den duur te verdwijnen.
Om deze redenen geven we vijf verschillende modellen van samenwerking ter overweging, zowel lichte vormen, die snel uitvoerbaar zijn, als vormen die een langdurige voorbereiding veronderstellen en een grote mate van wederzijds vertrouwen nodig hebben.
Vijf modellen van samenwerking
Voor een deel bestaan allerlei samenwerkingsverbanden in de praktijk al. In onze voorstellen vertrekken we dus vanuit de realiteit, trekken vervolgens de lijnen door en we doen nieuwe voorstellen. De modellen worden aangeboden als mogelijkheid, niet als verplichting. Wel menen we dat veel gemeenten er op de korte of lange duur mee gediend zijn.
1) Een beperkte samenwerking tussen twee of meer gemeenten, waarmee beider belang gediend is.
Het gaat hier over vriendschappelijke contacten tussen gemeenten of om het gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een activiteit. Men kan hierbij denken aan bijv. het vieren van specifieke gezamenlijke erediensten of het uitgeven van een regionaal kerkblad. De samenwerking is in dit alles zeer beperkt en kan, als dat praktischer blijkt te zijn, ook opgezegd worden.
2) Een intensieve samenwerking tussen twee of meer gemeenten op basis van afspraken.
Het gaat hier om het regelmatig vieren van gezamenlijke erediensten, het uitwisselen van voorgangers, het opzetten van gezamenlijk jeugdwerk, van vormingswerk en het bijeenkomen van de kerkenraden in een gezamenlijk overleg. Deze vorm van samengaan zien we in verschillende regio’s in Wallonië, waar verscheidene gemeenten dicht bij elkaar wonen. Deze verbanden veronderstellen ook dat de gemeenten qua mentaliteit en opvatting goed samengaan. Ook in enkele grote steden in Vlaanderen zien we een meer intensieve samenwerking tussen verschillende gemeenten.
3) Een samenwerking tussen twee of meer gemeenten met elk een predikant, waarin een missionair project centraal staat, dat ondersteuning krijgt van een beroepskracht.
We denken in dit geval aan pionierswerk of een stadspredikantschap (zie de laatste paragraaf). Beide vertonen veel overeenkomsten, maar het accent van pionieren ligt altijd op een langdurig missionair project, dat een nieuwe vorm van gemeentezijn nastreeft, en dat langdurig van aard is. Het stadspredikantschap is meestal sterk diaconaal gericht. Zie voor een nauwkeurige beschrijving de volgende paragraaf. In elk geval is er een beroepskracht nodig, die thuis is in pionierswerk of diaconaal werk. In de regel zal dat een nieuw te benoemen kracht zijn, die zich geheel of gedeeltelijk wijdt aan dit werk in plaats van aan het werk in de gemeente.
4) Een Intensieve samenwerking tussen twee of meer vacante gemeenten in een regio, die als bedoeling heeft om een gezamenlijke predikant te benoemen.
In deze situatie zijn de gemeenten zodanig gekrompen, dat ze er verstandig aan doen samen één predikant aan te stellen voor de betreffende gemeenten. Het spreekt vanzelf dat hiervoor duidelijke afspraken moeten worden gemaakt, die bekrachtigd worden door het district. De vragen die overblijven zijn de volgende. In hoeverre blijven de gemeenten zelfstandig voortbestaan? Wat gebeurt er met de tweede predikantspost? Over het eerste moet men het eens zien te worden. Het is goed denkbaar dat een gedeeltelijke zelfstandigheid blijft. Aan de andere kant is het aan te bevelen dat een groot deel van de activiteiten voortaan samen gebeurt. Wat de tweede predikantspost betreft: deze loopt het risico op den duur te verdwijnen. Echter, het hoeft niet, als beide gemeenten de handen ineenslaan om tot een andere bestemming te komen. Een pionier of een diaconaal werker hoort dan tot de mogelijkheden. In dat geval vallen de voorstellen in 3 en 4 samen.
5) Een gemeente is zo klein geworden, dat ze niet meer zelfstandig kan voortbestaan.
Als er een grotere gemeente in de buurt is, kunnen ze samen besluiten om in elkaar op te gaan, met respect voor elkaars eigenheid en traditie. Het spreekt vanzelf dat de beide gemeenten bij elkaar moeten passen en in staat moeten zijn rekening met elkaar te houden. Intensief overleg is nodig en begeleiding door een professionele kracht (zie weer de laatste paragraaf) kan op zijn plaats zijn. Voor de overblijvende predikantspost geldt hetzelfde als in punt 4.
Nieuwe dynamiek in onze gemeenten
Samenwerking kan vernieuwing tot gevolg hebben, maar ook gemakkelijk leiden tot reeksen vergaderingen, waarin gesproken wordt over de details. Kerken hebben vaak de neiging de dingen sterk te reglementeren. Wij als werkgroep hebben eerder behoefte aan wat ruimte binnen de bestaande regelingen. We dringen er bij onze gemeenten op aan om eerst eens wat concrete praktijken uit te proberen, alvorens die te consolideren[4]. We gaan ervan uit dat we samen het best in de praktijk kunnen leren. Voor vernieuwing lijkt ons het aangaan van contacten van belang[5]. Niet alleen binnen de kerkelijke structuren, maar ook daarbuiten. Mensen leren effectief, door hun krachten te bundelen, ideeën te laten botsen en samen te laten gaan, waar dat zinvol is.
In zekere zin is dat niets nieuws. Predikanten van de VPKB komen regelmatig samen om aan de hand van een thema en een deskundige samen iets te leren, dat ze vervolgens in hun gemeente uitproberen. Een voorbeeld in Anderlecht toont de zin van bewuste verbinding van twee verschillende instanties aan. Men is er bezig een pioniersproject op te zetten met een aankomend predikant. In dat proces is er een contact ontstaan tussen de werkgroep van de gemeente en de hoogleraar praktische theologie aan de faculteit in Brussel. Dat is stimulerend voor het leerproces. Overigens zijn onze aalmoezeniersdiensten al jaar en dag prachtige voorbeelden van verbinden.
Samenwerkingsverbanden kunnen ook van belang voor onze gemeenten zijn, zeker als we de deuren en vensters van onze kerken willen openen. Evangelisatie is een woord waar velen eerder mee verlegen zijn dan vertrouwd. Voor een deel hangt dat samen met ervaringen uit het verleden, toen de methoden eenvoudig waren en werkten: men ging de straat op, bracht folders langs de huizen en dergelijke. Dat werkt niet meer, dat beseft eenieder. De verleiding is dan nabij, om het isolement op te zoeken en zich te concentreren op het eigen welzijn en voortbestaan. Hoe steken we opnieuw de grens over?
Ook nu willen we een paar modellen aanbieden, die kunnen helpen om een nieuwe dynamiek op gang te brengen in onze gemeenschappen. De accenten zijn verschillend. Het ene model betreft meer een revitalisering of een heroriëntatie van de gemeente zelf. De andere legt meer de nadruk op de relatie van de gemeente tot de wereld om haar heen. We zijn ons ervan bewust dat we nooit volledig kunnen zijn en dat er meer te zeggen valt. Voor de situatie in België lijken de volgende werkwijzen de meest hoopvolle. Hier en daar zien we die ook al in de praktijk ontstaan. In verschillende landen om ons heen wordt gewerkt met soortgelijke modellen
1) Waarderende gemeenteopbouw of ‘een nieuwe start’
Het model vertrekt vanuit de behoefte van een gemeente zich te bezinnen op haar toekomst. Om een mogelijk beeld te schetsen: De gemeente wordt kleiner, moet het met minder actieve leden doen, er zijn weinig jongeren en de gemeente leeft vrij geïsoleerd van de buitenwereld. Als er na het vertrek van een predikant naar een nieuwe wordt gezocht last de gemeente (mede omdat dat ook voorgeschreven is door het district) een pauze in. Een deskundig kerkelijk werker wordt ingeschakeld om raad te geven.
Het model gaat uit van drie dimensies, die tot de kerk van de gemeente behoren: de omgang met God, de gemeenschap met elkaar en de dienst aan de wereld. Belangrijk is de weg die met een gemeente wordt afgelegd. Deze wordt ook wel ‘waarderende gemeenteopbouw’ genoemd.[6]
In grote gemeentevergaderingen en in kleine bijeenkomsten in de wijken wordt met elkaar gesproken. De vragen zijn: wat waarderen we in onze gemeente en wat zouden we daarom willen behouden of versterken? Is er ook kritiek en kan er iets veranderd worden? Welke nieuwe initiatieven zou de gemeente willen proberen? Ook met leden die minder zichtbaar zijn wordt contact gelegd. Kleine diepte-interviews worden gehouden, met alle werkgroepen wordt in vergadering gesproken over hun ervaringen en hun ideeën. De grondhouding is: we waarderen de gemeente en haar leden en zien elkaar als mensen met verschillende gaven, die allemaal kunnen bijdragen.
Alles wordt nauwkeurig in kaart gebracht: de leden, het verloop, het kerkbezoek, tellingen worden verricht. Van alle vergaderingen, bijeenkomsten worden verslagen gemaakt en van de interviews een korte weergave. Tenslotte wordt alles in één rapport samengevoegd, de analyse, zowel als de nieuwe beleidsvoornemens. Deze wordt met de gemeente in een kleine samenkomsten besproken. Het rapport wordt daarna zo nodig bijgesteld. Dit wordt gepresenteerd aan de gemeente op een feestelijke zondag en de gemeente verbindt zich aan de gemaakte afspraken.
De methode zou ook goed werken bij het beroepen van een predikant voor twee verschillende gemeenten, waarbij die gemeenten ook wensen samen te werken.
Als er vervolgens naar een nieuwe predikant wordt gezocht, wordt er op gelet, dat degenen die zich aanmelden passen in het profiel van de gemeente.
2) Een reis naar binnen om buiten te komen
Deze methode is een traject, waarin het geloof in Jezus wordt verdiept en verbreed. Het mobiliseert in principe de hele gemeente, al zal niet iedereen even intensief meedoen. Het is een antwoord op de secularisatie, die niet alleen buiten de kerk plaats vindt, maar binnenin ook tot stilzwijgen of passiviteit kan leiden. Een geestelijk proces van bezinning dus, dat in Nederland het ‘Focustraject’ wordt genoemd. In België toegepast staat de methode wellicht dichtbij het Methodisme.
De methode Focus begint met een bezinning in kleine groepen over de vraag wie Jezus voor een gelovige is. Het gaat om een persoonlijke kijk of een ontmoeting met hem. De vraag wordt gesteld in hoeverre Jezus verandering bij de gelovige teweegbrengt. Dezelfde vraag zal ook klinken in het midden van de gemeente. Is de gemeente zo door hem geraakt, dat ze in staat is om hem zichtbaar te maken in de wereld?
Voor de meeste mensen geldt dat ze hun aandacht vooral richten op de omgeving waarin zij leven en werken. De vraag is dan: in hoeverre merkt die omgeving er iets van dat wij christenen zijn. Dragen wij vruchten door Jezus?
De nadruk in dit model ligt op de transformatie, welke het geloof oproept. Veranderen ook wij door de kernwaarden, die wij geloven en waaraan wij hechten en ervaren anderen daar iets van? Het model komt in de nabijheid van Amerikaanse missionaire bewegingen, zoals Tim Keller die voorstaat. Jim Wallis zou ook richtinggevend kunnen zijn, als groot voorstander van het belijdend spreken door de kerk in de maatschappelijke en politieke context.
De methode Focus is gericht op mensen, die op een traditionele protestantse wijze denken en zou kunnen passen in een meer orthodoxe gemeenschap. De langdurige methodische opzet (soms wordt er 7 jaar voor uitgetrokken!) is niettemin waardevol voor een diepgaande bezinning op een doorleefd en praktisch christen zijn.
3) Een nieuwe christelijke gemeenschap, waar gepionierd wordt
Dit model begint veeleer aan de andere kant: niet zozeer bij de christen die zich bekommert om zijn identiteit, maar bij de ander die vraagt. Het theologische uitgangspunt vinden we eerder in de verhalen die ons over Jezus zijn overgeleverd. Zoals het verhaal van de blinden, waaraan Jezus vraagt: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’[7] Met die vraag stelt de kerk, die Jezus volgt, zich afhankelijk op en maakt zich kwetsbaar. Immers de ander mag het eerst zeggen, of liever: wij horen met aandacht naar wat hij of zij inbrengt. Ook Paulus wordt in dit verband wel genoemd. Hij is immers de apostel die niet met groot vertoon, maar vanuit zwakte en met een ‘dwaze’ boodschap begint te spreken[8].
Anders gezegd: een pioniersplaats is dikwijls sterk contextueel. Dat wil zeggen dat het uitgangspunt voor de nieuwe gemeenschap een zeer bepaalde situatie is: een nieuwe buurt, een arme wijk, een wijk met veel migranten enz. Veel is binnen deze vorm mogelijk en voorbeelden zijn in allerlei literatuur te vinden.
Dat wil niet zeggen dat pionierswerk per definitie altijd diaconaal van aard is. Het kan wel en het is vaak ook zo, maar er zijn pioniersplekken die een andere doel voor ogen hebben. Bekend zijn bijv. bepaalde meditatieve groepen, die soms een soort open kloostergemeenschap vormen. Ook moet hier ‘messy church’ genoemd worden, een activiteit die in de regel op zondag plaatsvindt, en waarin een groep christenen zich bekwaamt in het vertellen van het evangelie aan kinderen en het bedenken van een creatieve werkvorm. Ook een maaltijd hoort daar vrijwel altijd bij.
In de regel is een pionier iemand die specifiek voor dit werk opgeleid wordt. Maar hij of zij doet het werk niet, zeker in België niet, zonder initiatief van een moedergemeente of twee of meer kerken samen. Het kan dus een functie zijn, die aan een bestaande predikantenpost wordt verbonden. Door samen te werken kunnen zelfs bewust pioniersplekken worden gecreëerd. Overigens is het beslist niet uitgesloten dat een predikant, die pionierstalenten heeft, een deel van zijn/haar tijd daaraan besteedt.
Ds. Marc Rugamba schreef voor een studiedag over pionieren. Hij stelt dat pionieren een kans biedt om als kerk te groeien[9]. Pionieren is op mensen gericht die niet, nog niet of niet meer lid zijn van een gemeente. Bovendien werkt de pionier met het oog op continuïteit: het is zijn bedoeling om een kerkgemeenschap te stichten op een plek waar die niet bestaat of niet meer bestaat. In België zal dat in de regel gebeuren op basis van een bestaande gemeente, die nauwelijks of niet meer functioneert.
In de ons omringende landen wordt volop met pioniersplaatsen geëxperimenteerd. Soms geeft dat opvallende resultaten, voor zover men daarvan kan spreken. We hebben de indruk dat het een hoopvolle vorm van kerk zijn in de huidige wereld is, waar in België ook kansen voor zijn.
Een pionier doet het werk nooit helemaal alleen. Hij/zij is omgeven door een groep mensen, waarvan een deel actief gemeentelid is. Zij denken en werken met hem mee. Immers, het ligt niet voor de hand dat er immers een kerkenraad is. Dat houdt tevens in, dat de kerkordelijke regelgeving voor een pionier niet aan al te strenge eisen voldoet. Voorlopig zou een paragraaf die enige vrijheid biedt voldoende moeten zijn.
4) Diaconaal kerkzijn in een stedelijk gebied
Dit is een vorm van christelijke presentie in grootstedelijke gebieden. Vaak wordt aandacht mensen aan de rand van de samenleving. Veel kenmerken komen in de praktijk overeen met pionierswerk, maar het eigene is de betrokkenheid op mensen in de marge, zonder enige andere bedoeling. Er kunnen natuurlijk groepen uit voortkomen, die samenkomen, maar de nadruk ligt op nabijheid, steun en concrete actie.
In België kennen we de Protestantse Sociale Centra, die altijd wel een band met de kerk hebben bewaard, maar dat betekent geenszins dat er ook een predikant aan verbonden is. Een stadspredikant zou een PSC kunnen completeren, maar soms is dat ook niet gewenst. In die situatie zou de stadspredikant dus een locatie moeten organiseren.
De stadspredikant in Antwerpen[10] is een voorbeeld voor alle grote steden in België. Het zou goed zijn om te streven naar stadspredikanten in andere steden, bijv. in Brussel, Gent, Liège, Mons en Charleroi. Een aantal predikantsposten die eventueel op den duur vrijkomen door samenwerking, zou op deze manier een andere inhoud krijgen.
5) Een huisgemeente
In België kennen we nog geen concrete voorbeelden. Het is meer een perspectief op de langere duur. Indien er gemeenten zouden zijn die op geen enkele manier meer een regulier kerkelijk bestaan kunnen leiden, ook niet door samenwerking, kan dat opheffing tot gevolg hebben. Het valt echter ook te overwegen om voor een huisgemeente te kiezen. Zeker als een aantal mensen nog graag op vaste tijden samenkomen. In dat geval is ondersteuning door het district op zijn plaats.
Praktijk opdoen en ondersteunen
Welke consequenties heeft dit alles voor onze werkers in het veld, ons ‘personeel’, dat werkzaam is in de kerken? Dat is de laatste vraag die we proberen te beantwoorden. Daarbij tekenen we aan dat ‘werken in de kerk’ altijd iets van een roeping moet behouden, wil het herkend worden. De werkers die onze kerk dienen doen dat als eerste vanuit een innerlijke betrokkenheid op God, zij volgen zijn weg met ons door de tijd en benaderen mensen vanuit zijn liefde. Al onze predikanten, waar ze ook werken, waarderen we ten zeerste, zeker wanneer ze met inzet en liefde hun arbeid in de wijngaard van de Heer verrichten en een zekere mate van stabiliteit in onze gemeenten brengen. We vergeten ook beslist niet alle werkers in het godsdienstonderwijs. Daar hebben we als kerk minder directe invloed op, maar het is van een niet te onderschatten belang, dat zij ook alle steun krijgen die mogelijk is.
Missionair kerkzijn, het tonen van deze liefde van God aan mensen die niet of niet meer weten van geloof of kerk, verandert echter sterk met de tijd en moet steeds opnieuw geleerd en geoefend worden. Deze dynamiek vereist creativiteit en durf om te oefenen in nieuwe vormen van kerkzijn. Zeker nu de kerk als gemeenschap in een kwetsbare minderheidspositie terecht is gekomen. We onderstrepen dan ook allereerst het belang van ‘permanente educatie’ van onze predikanten, aalmoezeniers, pioniers en andere geestelijke werkers, evenals het personeel van onze dienstencentra. In gemeenschap met elkaar en van elkaar leren lijkt de meest vruchtbare weg. Ook wijzen we op het grote belang van een goed contact met de Protestantse Faculteit in Brussel en we verwelkomen elke vorm van samenwerking met haar en andere onderwijsinstituten.
Binnen het instrumentarium dat we in België kennen vinden wij het wenselijk dat we de diversiteit van onze werkers benadrukken en verbreden. We stellen voor om te ondersteunen en uit te breiden wat goed gaat en te vernieuwen waar dat binnen onze mogelijkheden kan.
1) Waardering en verbreding van aalmoezeniersposten
Aalmoezeniers verrichten hun werk vaak in welomschreven domeinen: ziekenhuizen, havens, gevangenissen en andere instellingen. Daar speelt zich voor een belangrijke deel het leven van alledag af en wordt de verbinding tussen de kerk en onze samenleving duidelijk zichtbaar.
Onze gedachte is dat we deze posten met veel aandacht moeten blijven volgen en versterken. Ze vormen unieke kansen om als kerk midden in de wereld te staan, zonder van deze wereld te zijn. Waar mogelijk worden aalmoezeniersposten ingesteld op plaatsen waar ze nog niet zijn. We beseffen dat dat een lange weg kan zijn binnen de Arpee en in het contact met de Belgische overheid
2) Stadspredikantsposten uitbreiden
Vanuit het reeds bestaande werk van de stadspredikant in Antwerpen en de Protestantse Sociale Centra dringen we aan op een uitbreiding van deze posten. In een aantal grootstedelijke gebieden van België zou deze vorm van kerk zijn de meest zinvolle vernieuwing kunnen zijn, omdat ze de kerk in een belangeloze en aandachtige toewijding toont.
Een breed netwerk en de samenwerking met andere instanties en kerken lijken daarvoor de aangewezen weg. De stadspredikant kan niet overal zijn. Hij of zij zou zich in eerste instantie kunnen wenden tot bepaalde kwetsbare groepen. Van daaruit kan grotere bekendheid ontstaan.
Zeker als er in een gebied meer predikanten aanwezig zijn, zou één van hen deze taak op zich kunnen nemen. Maar vooral bij vacatures kan deze mogelijkheid in overweging worden genomen.
Deze predikant wordt, net als de pioniers, altijd omgeven door een team vrijwilligers, het liefst samengesteld uit verschillende gemeenten, die het werk ondersteunen.
3) Pioniersposten instellen
Op dit moment zijn er twee pioniers in België werkzaam en één is in opleiding. De pionier denkt vooral lokaal en contextueel. Hij of zij moet tijd nemen de omgeving nauwgezet te onderzoeken en een ruim netwerk aan te leggen. In die zin lijkt zijn werk op dat van de stadspredikant. In de regel zal de pionier streven naar een of andere vorm van kerkelijke gemeenschap, een groep die met regelmaat samen komt en aandacht heeft voor het Woord van God.
Samenwerking kan hier het beste ook met landen gezocht worden, waar men al meer ervaring heeft met pionieren. Met de Protestantse kerk in Nederland is hierover al een contact ontstaan. Met Engeland zou dit ook heel goed mogelijk zijn, omdat daar het idee min of meer vandaan komt uit de beweging Fresh Expressions of Church. Ook in Frankrijk zoekt men wegen om deze kerkvorm te beginnen en zou samenwerking vruchtbaar kunnen zijn.[11]
Ook hier is ruime ondersteuning en samenwerking van de kerken in de omgeving nodig. De enige manier om een pionier aan te stellen is namelijk om één van de predikantsplaatsen in een regio daarvoor te gebruiken. Rond de pionier staat altijd een groep vrijwilligers
4) Interimpredikanten aanstellen
Veranderingen vinden vaak plaats in tijden van overgang. Van zo’n overgang is sprake als een gemeente vacant wordt. De aanstelling van de nieuwe predikant wordt tegenwoordig voorafgegaan door een tijd van bezinning in de gemeente. Dat is een nuttig, temeer omdat dan de overweging kan plaatsvinden of een kerk op dezelfde , dan wel op een andere wijze verder wil gaan.
Om tijd te creëren en om een gemeente ondersteuning te verlenen zou een interim-predikant in beide taalgebieden op zijn plaats zijn. Deze moet vooral voor continuïteit zorgen, zodat de gemeente gemotiveerd blijft om zich wat langduriger te bezinnen. Het kan ook zijn dat deze werker de capaciteit heeft om veranderingsprocessen te begeleiden, maar daarvoor is het beter een specialist aan te stellen.
5) Specialist Gemeenteopbouw en actieve commissies WMGO[12]
Voor veel kerken staan er, als we het goed inschatten, flinke veranderingen te wachten. Als we niets doen zullen die zich stilzwijgend voltrekken. We kunnen er echter ook proactief op vooruitlopen en kijken of verandering ook tot hoopvolle perspectieven kan leiden. Daarvoor is veel empathie, maar ook veel deskundigheid nodig. We pleiten daarom voor het aanstellen van twee kerkopbouw specialisten. Als de persoon goed tweetalig is zou het zelfs één kunnen zijn. Het gaat om iemand die binnen de VPKB de gedachte van kerkelijke verandering vertrouwd moet maken en in de praktijk kan omzetten.
Van belang is ook een goede en toegewijde Werkgroep Missionaire Gemeenteopbouw. Deze kan ondersteunend voor de specialist zijn of het werk samen met hem of haar uitvoeren. We benadrukken dat het opnieuw instellen en activeren van deze werkgroepen in beide taalgebieden een eerste stap in de goede richting is. Zij krijgen dan ook, eventueel samen met de specialist, de taak om onze voorstellen van verandering te specificeren en aan de praktijk te toetsen.
Werkgroep Eigentijds Kerkzijn
Maart 2020
[1] Zie het verslag Synode 2017, onder punt 2.5: “1. Op plaatselijk en regionaal niveau is grondige reflectie nodig over de vraag hoe onze lokale kerkgemeenten te stimuleren om tot een betere niet-incidentele onderlinge samenwerking te komen. … 2. Verder dient er op plaatselijk en regionaal niveau een brede bezinning op gang te komen over het redynamiseren van onze kerkgemeenten en moeten deze worden uitgedaagd om zonder angst zichzelf permanent te evalueren over de vraag in hoeverre zij erin slagen om het Evangelie present te stellen in de huidige samenleving. … 3. Meer onderlinge samenwerking van lokale kerken kan leiden tot het vrijmaken van predikantsplaatsen voor een niet-klassieke invulling.”
[2] Zie onder meer: S. Paas, Vreemdelingen en priesters, pag. 81-84: “Vervolgens is er ook een ongemakkelijke spanning tussen het spreken van kerkgroei als doel van zending en een reeks nieuwtestamentische teksten die spreken over de kerk als minderheid in de wereld. … Telkens opnieuw spreken Jezus en zijn apostelen over de kerk als ‘zout’, ‘licht, ‘vreemdelingen en bijwoners’, een ‘kolonie van de hemel’, de ‘eerste vruchten’ of een ‘kleine kudde’. … De kerk moet een uitnodigende kerk zijn. Zij moet ernaar verlangen dat mensen zich bij haar voegen. Maar dit alles is niet hetzelfde als kerkgroei.”
[3] Het gaat om de studie van Nadine van Hierden, besproken door ds. Eefje van der Linden op de eerste studiedag in België over Pionieren, gehouden in 2019.
[4] De Protestantse Kerk in Nederland doet dat bijv. in het rapport ‘Mozaïek van Kerkplekken’, waarin men binnen een uitzonderingsregel experimentele vormen van kerk-zijn toelaat, eerst om het te proberen, pas veel later om de kerkordelijke documenten aan te passen. Let op het woord ‘kerkplekken’, waarin minder traditionele vormen dus ruim baan krijgen.
[5] In de praktische theologie is het begrip ‘Communities of Practice’ onder meer gangbaar geworden. Het begrip is o.m. afkomstig van het wetenschappelijke werk van Jean Lave and Etienne Wenger. Vereenvoudigd komt het hierop neer: mensen leren tegenwoordig door samen iets te doen, binnen een groep, die belangrijk is voor hun identiteit. Er is voor nodig: a. een domein van gedeelde interesse, er is een sterke verbondenheid met het onderwerp ter zake, men is geëngageerd, b. een gemeenschap waarin die interesse wordt gedeeld, waarin met gedachten en ervaringen uitwisselt en vruchtbaar maakt, en c. een praktijk, het is geen discussiegroep, maar een groep mensen die de middelen hebben om werkelijk iets uit te werken, de kennis, de gereedschappen, kortom men werkt ook echt samen aan iets.
[6] De methode is onder meer beschreven in het werk: Jan Hendriks, Goede wijn, waarderende gemeenteopbouw.
[7] Matteüs 20: 39-34.
[8] Ds. dr. Eleonora Hof, werkzaam in de gemeente te Ieper, schreef een opmerkelijk boek over de kwetsbaarheid van de gemeente, als ze zich werkelijk tot mensen in hun situatie richt en niet met een in alle tijden geldig ‘woord voor de wereld’ komt: Reimagining Mission in the Postcolonial Condition, a Theology of Vulnerability and Vocation at the Margins.
[9] Ds. Marc Rugamba, als predikant werkzaam in Cuemes, Her-denken: hoe zijn we een dynamische kerk gericht op missie?, artikel voor de eerste studiedag over pionieren, 2019.
[10] Momenteel ds. Petra Schipper.
[11] Zie: https://www.eglise-protestante-unie.fr/fiche/une-eglise-de-temoins-localement-quels-leviers-concrets-6293
[12] Werkgroep Missionaire Gemeenteopbouw