Door Josiane Tytens in Kerkbrief, Gent Centrum.
In elke Vlaamse krant verscheen In februari het nieuwsfeit dat ‘de eerste feministe van Gent’ Emilie Claeys een eigen zaal krijgt (in Ons Huis – Vrijdagmarkt), een gedenkplaat en een kleine permanente tentoonstelling. Haar verhaal werd ook opgenomen in de Canon van Vlaanderen. Wat evenwel niet vermeld wordt is dat ze ook een geschiedenis heeft met de Brabantdamkerk.
Emilie werd geboren op 8 mei 1855 in een Gents arbeidersgezin. Haar vader sterft vroegtijdig en Emilie wordt naar een katholieke kostschool gestuurd. Ze woont in bij twee dames uit de bourgeoisie die haar een beschaafde opvoeding geven. Wanneer haar moeder ziek wordt, moet ze -zoals vele van haar tijdgenoten- aan de slag in een spinnerij en mee instaan voor het inkomen en het huishouden (met 4 broers en zussen).
In de textielfabriek wordt Emilie geconfronteerd met de lamentabele werkomstandigheden. Daarover schrijft ze later het volgende: ‘Wij werken 12 tot 13 uren op de fabriek, ’s avonds nog 2 tot 3 uren thuis, dat maakt een totaal van 14 tot 16 uren arbeid daags, juist de helft teveel om krachtig en gezond te blijven. (…) Alhoewel wij op het werk in vele gevallen den arbeid der man verrichten, worden wij maar half zoveel betaald, niet omdat wij minder of slechter werk leveren, maar alleen omdat wij vrouwen zijn’. Socialistische denkbeelden en vrouwenrechten gaan volgens haar hand in hand!
Op tweeëntwintigjarige leeftijd kiest ze, om haar onafhankelijkheid te bewaren, ervoor BOM (bewust ongehuwde moeder) te worden van dochter Elvira en 4 jaar later van Clara – vader onbekend. Haar ervaringen als alleenstaande moeder uit de arbeidersklasse vormen de drijfveer voor haar politiek activisme. Ze zal zich blijvend verzetten tegen onrechtvaardigheid en onderdrukking van de vrouw.
In 1886 nam ze het voortouw als voorzitster van de Socialistische Propagandaclub van Vrouwen te Gent en stond ze op de barricaden voor gelijk onderwijs, gelijke lonen, het vrouwenstemrecht en geboortebeperking, de financiële onafhankelijkheid van de vrouw, de gelijkwaardigheid binnen het gezin, in de wet én op de arbeidsmarkt. Heel gevoelige thema’s in de tweede helft van de 19e eeuw!
Samen met Nellie van Kol (NL) – een levenslange vriendin – richtte ze in 1893 het tijdschrift ‘De Vrouw’ op. Door haar artikels, onder de schuilnaam Lilian, over geboortebeperking en voorbehoeds-middelen (op dat moment streng verboden en illegaal) belandde het tijdschrift op de katholieke index van verboden lectuur.
In 1885 richtten 59 coöperaties de Belgische Werklieden Partij (BWP) op. Bij de oprichters niet één vrouw. Pas zes jaar later werd Emilie als eerste vrouw opgenomen in het Bureau van de Algemene Raad van de BWP. Twee jaar later werd ze verkozen in de Landelijke Raad en werd ze verantwoordelijk uitgeefster van de socialistische krant Vooruit. De achterliggende reden hiervoor was dat een vrouw niet tot een gevangenisstraf kon veroordeeld worden bij de vele processen die de katholieken tegen de krant aanspanden.
De ‘heren van de kerken en het kapitaal’ bleven aandringen om het vrouwenkiesrecht uit het programma van de BWP te verwijderen, wat uiteindelijk ook gebeurde. Emilie raakte steeds meer ontgoocheld over het feit dat vrouwenechten binnen de partij theorie bleven en achtte haar positie niet langer houdbaar. Toen ze in 1896 ging samenwonen met een gehuwde man werd door de anti-socialisten deze gelegenheid aangegrepen om haar aan de schandpaal te nagelen. De katholieke krant Het Volk publiceerde een artikel waarin ze beschuldigd werd van overspel. Ze nam ontslag uit de BWP. In latere brieven schreef ze over de impact hiervan: ‘Het schandaal dat rond mijn naam werd gemaakt en waar ik nog steeds voor word gemeden en met de vinger gewezen…. Ik moet blijven ‘een stillen in den lande’ helpende, troostende, opbeurende daar waar mijne hulp gevraagd wordt of noodig blijkt.’
Emilie leidde geen weelderig bestaan. Na 1896 bestond het gezinsinkomen uit het looon van beide dochters als thuiswerkende schoenstiksters en zelf was ze wasvrouw, werk dat ze thuis kon uitvoeren met een bedlegerige man. Nellie sprong van tijd tot tijd financieel bij. Familiaal leed bleef haar niet bespaard. In 1898 werd haar oudste dochter Elvira ongehuwd moeder; ze trouwde een jaar later en scheidde na vier jaar. In 1910 verhuisde Emilie met haar beide dochters en kleindochter Yvonne van Gent naar Gentbrugge.
Begin 1900 vinden we Emilie terug als trouwe bezoekster van de Evangelisch-Hervormde Gemeente in de Brabantdamkerk, waar Ds. J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard (1870-1955) predikant was. Wanneer zij protestante is geworden, weten we niet. Nellie van Kol was bevriend met de Domela’s en kwam reeds vóór 1914 verscheidene malen in de pastorie op bezoek. In haar correspondentie met Emilie werd veel over geloofsthema’s gediscussieerd en het was Nellie die haar een Nieuw Testament toestuurde. Emilie is haar verdere leven zeer religieus, naar reformatorische geest, gebleven. Waarschijnlijk deed ze geen belijdenis, in het lidmatenregister komt haar naam niet voor. Ze hechtte weinig aan vormen en wetten en was te zelfstandig en te veel socialiste om zich formeel aan te sluiten. Emilie vond in Ds. Domela, in zaken van geloof en moraal een ruimdenkende en tolerante leraar.
Toen Domela in oktober 1918 met zijn gezin en de gehele inboedel van de Coupure-pastorie per binnenschip naar Nederland vluchtte, werd een gedeelte van zijn politiek archief aan ‘een zeer trouwe lidmate’ in Gentbrugge in bewaring gegeven. Emilie had zich niet met zijn activisme ingelaten maar had veel begrip en sympathie voor ‘het idealistisch karakter’ van de beweging. In 1919 werd Domela wegens zijn politiek activisme tijdens WO I bij verstek ter dood veroordeeld. Begin 1941, tijdens zijn eerste reis naar Vlaanderen sedert 1918, in de hoop op rechtsherstel, bezocht hij zijn hoogbejaarde vriendin Emilie. Die gehele tussenperiode hadden ze regelmatig contact gehad, via tussenpersoon hulppredikant Benjamin van Kesteren (cfr. Kerkbrief april 2014 over hulppredikanten).
Emilie’s gezondheid werd slechter en ze werd langsom zwakker. Een brief die ze schreef aan haar ‘Eerwaarde Vriend en Leeraar’ is bewaard gebleven. Het is een brief met sterk religieuze inslag en zij vertrouwt op de Heer die ‘. . . ook wel een weg zal vinden, waarlangs onze moede voeten veilig verder kunnen gaan’. Dit Gezang (‘Beveel gerust Uw wegen’), door Emilie enigszins geparafraseerd in haar geciteerde brief, is er één van vertrouwen, berusting en gelatenheid. Ze leed onnoemlijk veel en de zorg voor haar moeder drukte zwaar op dochter Clara. Emilie’s dood in februari 1943 – zij stierf tijdens haar slaap in het ziekenhuis waar ze pas enkele uren verbleef – kwam op 87-jarige leeftijd als een ware verlossing.
Foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Emilie_Claeys.jpg