Liturgiesuggesties 2: Lucas 8 (oecumenisch leesrooster)

Liedsuggesties
Lied 1005: Zoekend naar licht
Lied 652: Zing jubilate voor de Heer
Lied 809: Blijf niet staren op wat vroeger was
Lied 833: Take, o take me as I am
/ Neem mij aan zoals ik ben
Lied 789: Delf mijn gezicht op
Lied 419: Wonen overal nergens thuis

Lezingen
OT: Jesaja 65:1-9
NT: Lucas 8:26-39

Preekvoorbeeld
over de lezingen van het leesrooster

Geliefde mensen van God,
De zorg voor vreemdelingen is een voortdurend terugkerend thema in het Oude Testament, met name in de zgn. boeken van Mozes (de eerste vijf Bijbelboeken) maar zeker ook bij de profeten. In Jesaja 56, dus negen hoofdstukken vóór de passage van deze zondag, profeteert Jesaja bijvoorbeeld dat de tempel een huis van gebed zal zijn voor alle volkeren. Daarnaast is het oude Israël zelf maar al te vertrouwd met ballingschap, buiten je eigen land moeten leven. Het verlangen naar terugkeer is ook iets dat veelvuldig terugkomt bij de profeet Jesaja en bij anderen. Maar daarnaast spreekt diezelfde profeet Jesaja zich ook meermalen uit tegen de arrogantie van een volk dat zich erop laat voorstaan, het uitverkoren volk van God te zijn.

Maar heeft een volk dat zich laat voorstaan op z’n uitverkiezing niet meteen z’n recht van spreken verloren? Uitverkoren volk, volk van God: dat is nooit eigen verdienste in de Bijbel. Het wordt geschonken door de Allerhoogste. Eerder nog wordt op verschillende plaatsen in het Oude Testament benadrukt, dat het oude Israël al even onwaardig is als andere volken – nochtans heeft God hen uitgekozen. En dan ook nog: uitverkoren zijn brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Zoals de zorg voor vreemdelingen, weduwen en wezen. De zorg dus voor wie, in de woorden van psalm 82, “geen verweer hebben”. Misschien moeten we het zelfs wel omdraaien. En zeggen: wie tot het volk van God behoren, zijn zij die opkomen voor vreemdelingen, weduwen en wezen. Die opkomen voor hen, die geen verweer hebben.

Maar als we de lezing van vandaag uit Jesaja 65:1-9 in dit licht lezen, springt vooral in het oog dat het oude Israël op dat moment kennelijk het spoor bijster is. Het volk houdt zich niet meer aan de heilige gebruiken van het verbond met God, maar vinden zichzelf tegelijk te heilig voor anderen. De hypocrisie overheerst. Jesaja heeft het daarbij vooral over de religieuze gebruiken, maar in de wereld van het Oude Testament zijn de religieuze voorschriften niet los te zien van de geboden die over het sociale leven gaan – zoals het gebod om goed te zorgen voor weduwen, wezen en vreemdelingen. Dat is misschien wat moeilijk in te voelen voor ons, mensen anno 2022. Voor ons horen geloof en dagelijks leven al te vaak tot verschillende werelden. Maar in de wereld van de Bijbel is zo’n scheiding ondenkbaar en dan vooral in de wereld van de profeten.

Wie met deze lezing in het achterhoofd kijkt naar de huidige situatie aan de grenzen van Europa, wordt mogelijk getroffen door de parallellen. De Europese regeringen, beducht voor de opkomst van het rechts-populisme, houden vreemdelingen en vluchtelingen maar liever buiten de deur. Daarbij wordt al te vaak het argument van cultuurverschillen gebruikt, alsof wij in Europa ‘te heilig’ zouden zijn voor vluchtelingen. Al te makkelijk blijft dan buiten beeld, dat veel van de situaties waardoor mensen op de vlucht gaan mede veroorzaakt zijn door het beleid van de Europese landen en hun bondgenoten. Het koloniale verleden, de militaire deelname aan conflicten overal ter wereld, wapenhandel… Ons deel van de wereld heeft heel wat te verantwoorden. Het ruimhartig opvangen van vluchtelingen zou tenminste een deel van die verantwoording kunnen zijn. Maar waar het volk in de tijd van Jesaja zichzelf als uitverkoren volk beschouwde, en tegelijk de geboden van de Allerhoogste aan de laars lapte – daar gaat het Europese vluchtelingenbeleid rechtstreeks in tegen diezelfde ‘Europese waarden’ waar we zo hoog van opgeven. Zoals rechtsstaat, democratie, openheid van de samenleving. Ook hier: de hypocrisie overheerst.

Dat is de ene kant van het verhaal – van het verhaal van Jesaja in de zesde eeuw vóór Christus en van ons verhaal anno 2025. Er is echter in de lezing uit Jesaja ook een andere kant van het verhaal. Dat is: de onophoudelijke en onverwoestbare trouw van God en Zijn grote lankmoedigheid. Al zoeken mensen Hem niet, al zijn mensen nóg zo hypocriet: toch laat Hij zich vinden. En zolang er iets goeds te vinden is in een mens, zal God haar of hem altijd een kans geven. Betekent dit dat er nog hoop is voor het schijnbaar zo hartenloze Europa?

Waar Jesaja misschien vooral de kant laat zien van de bevoorrechten – het uitverkoren volk – laat de evangelist Lucas veel meer het zoeklicht vallen op de rand van de samenleving. Hij voert een mens ten tonele, die wel zo ongeveer het toppunt van uitgesloten is. En dan valt op, hoe het verhaal in de eerste plaats beschrijft hoe slecht de man er aan toe is. Hij heeft geen kleren aan. Dat betekent méér dan dat hij zomaar naakt rondloopt. Kleren, een mantel zijn symbolen van vertrouwen, van bescherming, van je veiligheid. De man zonder kleding is de man zonder vertrouwen, zonder uiterlijke of innerlijke veiligheid.

Hij heeft geen huis, staat er, geen ruimte waar hij zich beschut voelt en waarin hij zich veilig weet. Er wordt verteld dat hij loopt bij de graven. Ook dat is veelzeggend: hij leeft, maar leeft te midden van de doden. Zijn bestaan is a.h.w. dat van een ‘levende dode’. Hij staat helemaal buiten de samenleving. Hij is niet meer menselijk. Zelfs zijn eigen naam is verduisterd geraakt. Hij is door demonen bezeten, zo staat er. Dat kun je in onze 21e-eeuwse taal opvatten als: hij is geestesziek. Maar wat de bijbel en wat het verhaal over de man die naar Jezus roept wel kan duidelijk maken is hoe leven, elk leven verziekt kan raken. Zo’n verziekt leven kan leiden tot uitsluiting. Maar misschien moeten we hier ook de boel maar eens omdraaien. Uitsluiting, om wat voor reden dan ook, leidt al te vaak tot een verziekt leven. De bezetene in het verhaal van Lucas is daar een sprekend voorbeeld van. Wie is die man eigenlijk? Heeft iemand ooit wel eens naar zijn naam gevraagd? Of is hij altijd op afstand gehouden? Hebben de mensen altijd óver hem gesproken, maar niet mét hem?

Jezus vraagt hem echter wél naar zijn naam. Hoe is je naam, dat is veel meer dan de ongelukkige vertaling: hoe heet je? Hoe is je naam, dat betekent in de kern: Wie ben je? Wie ben jij? Waar mensen naar elkaars naam vragen, daar kunnen zij van ‘levende doden’ tot levende mensen worden. Daar kunnen vooroordelen opgeruimd worden. Daar kunnen wij van vreemdelingen tot zusters en broeders van elkaar worden. Maar zo ver is het met deze man nog niet. Kennelijk heeft hij zich zó sterk vereenzelvigd met zijn status van uitgestotene, van bezetene, van niet-mens, dat hij alleen maar kan zeggen: Legio, legioen. In Romeinse legers bestond een legioen uit zo’n 10.000 bewapende mannen. Ze vormden een straffe militaire eenheid. Een legioen heeft het leven van de man overgenomen. Maar ook andersom: hij kan zichzelf alleen nog maar zien als ‘legioen’, een veelheid zonder naam en zonder gezicht. En hoe heeft dat zo kunnen gebeuren, dat hij zó naar zichzelf is gaan kijken? Is het te ver gezocht als ik vermoed, dat hij over zichzelf spreekt zoals – al te vaak – anderen over hem gesproken hebben? Niet als individu, zeker niet als broeder, zeker niet als kind van God. Zoals ook nu nog – al te vaak – wordt gesproken over vluchtelingen en anderen aan de rand van de samenleving. Als een legioen, een bedreigende horde. Een tsunami van vluchtelingen.

Nu is het ook best griezelig, om te maken te krijgen met mensen die anders zijn dan ikzelf. Die er net even wat anders uitzien, een andere taal spreken, voor wie andere dingen vanzelfsprekend zijn. In de jaren 1990 woonde ik nog in een leefgemeenschap, waarin wij ook regelmatig vluchtelingen onderdak gaven. En ik vond het altijd spannend, als er weer nieuwe medebewoners kwamen. Maar als die er eenmaal waren, als we elkaar in de ogen hadden gezien, en – heel belangrijk – als we elkaar een keer bij de naam hadden genoemd: dan veranderde alles. Elkaar als mens ontmoeten, jij met jouw naam en ik met mijn naam: dat maakt altijd een wereld van verschil. Hoe is je naam? Dat is de kernvraag van het leven. De kernvraag van de Bijbel. De kern van de Bijbel, de kern van het leven van Jezus zit in het persoonlijke. Jij bent gezien. Jij bent gekend. Ik mag er zijn. Ik hoef niet op te gaan in een geheel; ik ben geen legioen. Ik hoef niet in een keurslijf te zitten. Ik mag ik zijn. De diepste essentie is dat ik mij gekend mag weten en dat ik daarop mag vertrouwen tot over alle grenzen heen. Ook over die zo vaak hermetisch gesloten landsgrenzen heen.

Het vervolg van het evangelieverhaal lijkt wreed en spectaculair. Jezus drijft de demonen uit en stuurt ze in de varkens die daar geweid worden. Vervolgens slaan de varkens op hol, storten zich van de afgrond en verdrinken in de zee. Daar versmoren ze, zegt de Statenvertaling plastisch. Als je dat leest van die varkens hoef je geen lid te zijn van GAIA of Natuurpunt om dit gruwelijk te vinden. De onschuldige varkens worden geslachtofferd. De bijbel lijkt niet zo diervriendelijk, zacht gezegd.

Toch wordt er naast het gruwelijke ook met die varkens iets anders gezegd. Demonen zijn er, verscheurende machten bestaan in ieders leven. Ze worden in dit verhaal gestuurd naar de plaats waar ze horen: de afgrond. Zo wijst dit verhaal naar het scheppingsverhaal terug. Dat zegt: alles is er: het licht en het donker, het droge en de zee. Alles is er: goede en de verscheurende krachten. Ook in ons leven. Ook bij jou en bij mij. Waar het om gaat is dat die kwade machten op hun plaats gezet worden. Waar het om gaat is dat ze niet alles doordringen en verscheuren. We mogen het kwade telkens op zijn plek zetten in de afgrond van het bestaan; de afgrond van óns bestaan.

Hoe is uw naam? Die vraagt brengt de man bij de essentie van zijn bestaan. Die vraag brengt hem bij waartoe hij mens is. En tegelijkertijd mag je die vraag de essentie van God noemen. God heeft twee kanten. God is een vraag: wie ben jij? Maar ook een belofte: Ik zal er zijn.

De roepstem die wij God noemen klinkt in de richting van de man. En klinkt door dit verhaal heen ook in onze richting. De Stem van de Roepende is voor hem en is ook voor ons de Stem van Belofte. Door alles heen ben Ik er, zal ik er zijn, als iemand die jou kent, jou ziet, jou als dragende en verbindende kracht omgeeft, jou optilt, neerzet en in de ruimte duwt.

Geliefde mensen van God: geen mens is een legioen. Ook die mensen die van ver komen, die er anders uitzien, een andere taal spreken, voor wie andere dingen vanzelfsprekend zijn dan voor ons: ook die mensen zijn kinderen van God, onze zusters en broeders. En we kunnen elkaar ontmoeten waar we elkaar bij name noemen en in de ogen zien – over alle grenzen heen. Als wij zó kunnen leven, dan mogen wij ons mensen van God noemen. Niet om ons daarop te laten voorstaan. Maar als gave van God, een gave aan elkaar in de allereerste plaats.

Moge het zo zijn.

Terug naar het DOORdenkertje

Discussion

  1. […] eerste set is gebaseerd op het eerste hoofdstuk van het boek Ruth en de tweede set op de lezingen volgens het oecumenisch leesrooster […]

Comments are closed.

arrow