Hervormingsdag op 31 oktober komt eraan en we staan even stil bij de tijd rond 1523. De omstandigheden zijn genoeg bekend, maar we willen even de aandacht trekken op het belang van de boekdrukkunst. Recent verscheen een zeer gedetailleerd werk[1] over de veranderingen die dat meebracht. Kinderen groeiden op in een nieuwe wereld met gedrukt en niet meer alleen geschreven materiaal, zoals vandaag kinderen dat doen in een nieuwe digitale wereld. Het is voor hen vandaag niet meer zo vanzelfsprekend om nog een boek vast te nemen. Er is een verschil tussen de ‘ingeborenen’, die met de dingen groot worden , en de inwijkelingen, die de taal en eigenschappen van de computer vandaag nog moeten leren. Sinds het verschijnen van de eerste IBM-machines is een hele weg afgelegd. Vandaag moet niet meer gezocht worden tussen de codes waarmee aan de machines opdrachten moeten gegeven worden, maar drukken we op de desbetreffende toets. Corona heeft ons verplicht om van thuis uit te werken en heeft de noodzaak gegeven om een volledig andere verbinding met de collega’s en de buitenwereld uit te bouwen. Er wordt gesproken van een ‘tweede revolutie van de media’ waarbij praktisch alles gedigitaliseerd wordt (tot zelfs het invullen van de belastingbrief en het contact met de gemeente).
Het gebruik van gedrukte media tijdens de vroege Reformatie, moet worden bekeken tegen de late middeleeuwen als geheel, moet worden geanalyseerd in de context van complexe historische veranderingsprocessen. Ze begonnen in de late 15e eeuw en gingen door in het tijdperk van het uitdiepen van de godsdiensten. De uitvinding en het gebruik van de boekdrukkunst brachten veranderingen teweeg op de lange termijn in wetenschap en onderwijs, in religie, samenleving en culturele praktijken. Beetje bij beetje kwamen steeds meer mensen in aanraking met de directe en indirecte effecten van gedrukte media; kerkelijke en staatsautoriteiten maakten er steeds offensiever gebruik van en probeerden ze tegelijkertijd onder controle te houden. Steeds meer teksten met een grote verscheidenheid aan soorten en inhoud werden gepubliceerd, werden verspreid en bleven beschikbaar in de enorme opslagplaatsen van kennis en gegevens die de bibliotheken waren.
Alles begon met machines met losse letters, het ene lettertype al mooier dan het andere bij drukkers zoals we er in Antwerpen vele hadden. Alleen was dat zo in heel Europa, met daarbij een grote onderlinge concurrentie. Er kon nu vlugger gewerkt worden en in grotere oplage. Eénmaal die mogelijkheden bij de hand was een tekst niet meer exclusief voor kloosters of adellijke personen die het vermogen daarvoor hadden. Iedereen kon nu beschikken over gedrukt materiaal. Niet alleen boeken maar ook pamfletten kregen een grote afname.
Had Erasmus niet gezegd: “Ik verschil ten sterkste van gevoelen met hen, die niet willen, dat de Heilige Schrift, in de volkstaal overgebracht, gelezen wordt. Alsof Christus zulke ingewikkelde zaken had geleerd, dat Hij ternauwernood door een handjevol theologen begrepen kon worden!“[2]
Erasmus vergeleek de Vulgata uit de vierde eeuw met de handschriften van het Griekse Nieuwe Testament en gaf in 1516 zijn Novum Instrumentum uit, een nieuwe Latijnse vertaling van het Nieuwe Testament uit het Grieks. De tekst was in twee kolommen gedrukt, links het oorspronkelijke Grieks, rechts de Latijnse vertaling van Erasmus.[3] Deze vertaling werd ook gebruikt voor de zogenaamde Statenvertaling. De grote oplage maakte het werk goedkoop en het werd dan ook een klassieker. Luther gebruikte de herdruk uit 1519 voor de vertaling naar het Duits. “Op 20 September 1521 kwam bij Melchior Lotther ‘Das Newe Testament Deutzsch. Vuittemberg’ van de pers, zonder naam van drukker of schrijver, het zogenaamde ‘Septembertestament’. Luther had slechts twaalf weken nodig gehad om het Nieuwe Testament te vertalen, en niet minder dan twaalf jaren heeft hij gewerkt aan de vertaling van het Oude Testament uit het Hebreeuws. Het NT telde 222 bladen in klein-folioformaat en was dus minder omvangrijk dan de oude bijbel. Versindeling ontbrak nog. Versierde beginletters vormden de enige verluchting, behalve in de Openbaring van Johannes, waarin Lucas Cranach, geïnspireerd door Albrecht Dürer, houtsneden had aangebracht. Kanttekeningen met verklaringen van oudheidkundige en tijdrekenkundige aard, legden verband tussen de Bijbeltekst en actuele gebeurtenissen, of pasten het gelezene toe op hart en leven.”[4] De oplage was enorm: 3000 exemplaren en die was in drie maanden uitverkocht[5]. De wereld veranderde.
Na de revolutionaire ingreep van Gutenberg in het begin van de 15de eeuw om aparte letters te gebruiken en daarmee heelder teksten te zetten in plaats van de houten tekstblokken te drukken ging het vlug. Door de grotere oplagen konden grotere winsten gemaakt worden. Klassiekers werden opnieuw gedrukt maar ook pamfletten en aflaatbrieven. De actualiteit kon gevolgd worden en doorgegeven. Teksten werden versierd, want dat verkocht beter. Controle van bovenaf werd moeilijker. Fake news bestond toen ook al. Men kon boeken verzamelen en het was het aantal dat bepaalde hoe belangrijk men was. Er bestaat zelfs een term daarvoor: ‘Mensen van het boek’. Hoe meer boeken men bezat hoe meer geleerdheid men kon laten zien. Het boek als begerenswaardig object. Hoe meer referentiewerken hoe meer men kon controleren. Men kon nu zonder leraar/lerares zelf studeren. Als men in de renaissance terugging naar de bronnen en de oorspronkelijke talen van de Bijbel wilde leren dan had men daarvoor nu spraakkunsten en woordenboeken. Iedereen had nu de mogelijkheid zich zelf te ontwikkelen (zie bvb. Zwingli). Iedereen had nu de mogelijkheid om zijn/haar ontdekkingen door te geven. Zo ook dus Luther en de andere hervormers. En door het gedrukte boek waren er ook geen grenzen meer. Materiaal uit heel Europa was beschikbaar. Beeldmateriaal was beschikbaar (cfr. het kruidenboek). Iedereen kon met iedereen in contact komen. Liet men dat allemaal zo maar gebeuren? Neen, er zijn pogingen geweest om boeken te verbranden[6]. Een lawine van pamfletten en teksten brak los rond de aflaten en de teksten van Luther. Omdat deze niet meer alleen in het Latijn waren maar in de volkstaal kon iedereen zich een idee vormen. De teksten werden verlucht met etsen en voorts was dit alles een extra stimulans om zelf te lezen en te leren lezen. De wereld was duidelijk veranderd. De interessante plaatsen werden nu de bibliotheken met registers, met kritische uitgaven, liedbundels en catechismussen.
Dit bracht met zich mee dat de noodzaak van transparantie belangrijk werd. Nieuwsgierigheid en kwetsbaarheid waren nieuwe begrippen. De boekdrukkunst verhoogde de kans op bredere participatie.
Een parallel naar vandaag is niet moeilijk. Leesgewoonten veranderen ook vandaag. Belangrijk is ‘verwonderd‘ te blijven en te blijven zoeken. De keuze is veel breder dan vroeger, we moeten nog verder verkennen. Maar dat het niet meer zal zijn zoals vroeger, met een boekje in een hoekje, dat is duidelijk. De wereld ligt op ons bord.
D. Rouges
in
[1] Thomas Kaufmann: Die Druckmacher, wie die Generation Luther die erste Medienrevolution entfesselte, uitgave C.H. Beck, München 2022
[2] Zie de Bruin: De Statenbijbel en zijn voorgangers p. 109
[3] Meer hierover in https://luther.wursten.be/tag/erasmus-novum-instrumentum/
[4] C.C. De Bruin: De Statenbijbel en zijn voorgangers, geciteerd in https://www.dbnl.org/tekst/brui007stat01_01/brui007stat01_01_0010.php
[5] D. Wursten in https://luther.wursten.be/tag/erasmus-novum-instrumentum/
[6] Denk bvb. aan de invloed van de humanist en jurist Reuchlin om dat te verhinderen in de zogenaamde ‘Boekenstrijd’
Beeld: pixabay