Er is geen tekort aan clichés over protestantisme en protestanten; als er in België één cliché is dat de tand des tijds heeft doorstaan, dan is het wel hun nauwe – zelfs diepgewortelde – associatie met de Borinage, die zelfs wordt benadrukt in een Wikipedia-artikel gewijd aan de regio, alsof het protestantisme een integraal onderdeel is van de identiteit van de Borinage.
Volgens de statistieken heeft Henegouwen, buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het grootste aantal officieel geregistreerde protestantse gemeenschappen van alle denominaties, en Mons en de Borinage hebben samen met de streek van Charleroi de hoogste concentratie protestantse gemeenschappen in de provincie. Maar afgezien van de clichébeelden die spontaan in je opkomen – Van Gogh als evangelist, mijnwerkerskoren, endemische armoede, monumentale kerkgebouwen – hoe is deze diepgewortelde band tussen een religieuze minderheid en een regio door de eeuwen heen tot stand gekomen?
Zelfs in de wijk rond de Sint-Waltrudiskerk in Bergen, nochtans één van de eerste Henegouwse steden die werd beïnvloed door de lutherse ideeën, vestigde het protestantisme zich relatief langzaam onder een bevolking van arbeiders en ambachtslieden, wat niettemin leidde tot de vorming, onder invloed van Martin Bucer, van een grote en welvarende gemeenschap die bekend stond als “evangelisch”. Het was ook de geboorteplaats van de theoloog Guy de Brès, een leider van de reformatie in de Nederlanden en één van de sleutelfiguren achter de Confessio Belgica die in 1561 werd gepubliceerd voor alle gereformeerde kerken in de zeventien provincies. Onder de dorpen ten westen van Bergen, had Dour, omgeven door bossen, ook “ketters” die “de naam van hugenoten” droegen aan het begin van de tweede helft van de 16e eeuw, “allen van de sekte van Calvijn”, vermeld in de annalen van de abdij van Saint-Ghislain, zodat Dour samen met Hodimont, toen in het hertogdom Limburg, één van de belangrijkste bakermatten van het Waalse protestantisme was. Niet alleen overleefde de gereformeerde gemeenschap min of meer clandestien tijdens het Ancien Régime in een context die aanvankelijk repressief en later zeer discriminerend was – een inwoner van Dour met de naam Gilles Laurent schijnt in 1750 de laatste Belgische protestantse ‘martelaar’ te zijn geweest, het slachtoffer van een veroordeling tot verbanning – maar het was ook één van de eerste in de Oostenrijkse Nederlanden, samen met Rongy en Horebeke, die profiteerde van het Edict van Tolerantie van 1781 om uit de schaduw te treden en toestemming te vragen voor de bouw van een gebedshuis, dat in 1795 werd ingewijd. Met haar eerste gebouw, dat werd verlaten ten gunste van het huidige kerkgebouw, het oudste in ons land dat nog steeds als zodanig wordt gebruikt en 150 jaar na de bouw ervan in 1827 als historisch monument werd geclassificeerd, was de protestantse gemeente van Dour ook de eerste, samen met die van Rongy, die officieel werd erkend op Belgisch grondgebied onder het Napoleontische regime en die kon profiteren van overheidsfinanciering voor religieuze diensten. Onder invloed van haar voorgangers en predikanten, in het bijzonder Jonathan de Visme, bijgenaamd de “Apostel van de Borinage”, vormde ze het epicentrum van de protestantse heropleving in Henegouwen vanaf het eerste kwart van de 19e eeuw, zodanig dat er een hele kerkelijke genealogie ontstond, met een keten van relaties tussen gemeenschappen die een dicht netwerk vormden. Maar waarom Dour in het bijzonder? Hoewel het antwoord ongrijpbaar blijft, zijn er op zijn minst verschillende verklaringen voor waarom gereformeerde ideeën wortel schoten in de Borinage. Ten eerste was de Schelde een gunstige waterweg voor het verkeer van consumptiegoederen, mensen en ideeën, vooral omdat Antwerpen, het centrum van de westerse handel, een intellectueel briljante kosmopolitische metropool en een gerenommeerd typografisch centrum, één van de eerste centra was voor de verspreiding van het lutherse gedachtegoed in de Spaanse Nederlanden. Niet alleen andere Scheldesteden – Gent, Oudenaarde, Doornik – ontwikkelden zich tot belangrijke gereformeerde bolwerken, maar ook Henegouwen zelf, met Valenciennes – de dichtstbevolkte stad van het graafschap – onderhield nauwe betrekkingen met Antwerpen en Duitsland. In geostrategisch opzicht grensde Henegouwen aan Frankrijk, waar zich in de jaren 1520 een niet-schismatieke evangelische leer ontwikkelde – bekend als “reformisme” – die theologisch dicht bij het lutherse gedachtegoed stond en gedreven werd door de wens om de bisdommen te hervormen zonder met Rome te breken. Deze middenweg reikte tot aan het hof van Frans I en tegen de tijd dat de Franse gereformeerden en hun sympathisanten na de ommekeer van de ‘Affaire des Placards’ in 1534 bloedig en systematisch onderdrukt werden, was hun aantal aanzienlijk gegroeid, net als hun invloed op de aangrenzende Nederlandse provincies Henegouwen en Doornik. En vooral Doornik, een bisschopsstad die te laat deel was gaan uitmaken van de bezittingen van Karel V na eerst Frans, Engels en daarna weer Frans te zijn geweest, was vanaf het einde van de 15e eeuw het toneel van een golf van protest tegen de Roomse orthodoxie, de liturgische praktijken en de zeden van de geestelijken. De stad van de vijf torens, met haar grote culturele invloed, was des te meer een broedplaats voor de hervormers omdat de eersten die de ideeën van Luther omarmden juist de kerkelijken, intellectuelen en vertegenwoordigers van de heersende klassen waren. Al in 1526 werd er een ‘evangelische’ gemeenschap gesticht, die zover groeide dat de kerk van Straatsburg de dominee Pierre Brully stuurde en de priorin van het Augustijnenklooster, Marie Dentière, door haar geschriften de eerste vrouwelijke lekentheologe – en gehuwd – in de Franse taal werd. Dit roept de vraag op waarom dit “Genève van het Noorden”, met zijn Nederlandse militaire garnizoen dat – net als in Bergen vanaf het einde van de 17e eeuw – was opgericht om een barrière te vormen tegen het Frankrijk van Lodewijk XIV en dat de lutherse en calvinistische eredienst mocht beoefenen, en de voorouderlijke gemeenschap van Rongy, geen stevige protestantse citadellen zijn gebleven.
Onder het regime van de vrijheid van eredienst in het soevereine België, bood de industrialisatie van Wallonië en de mijnbouw in het bijzonder, in combinatie met de verarming van de arbeidersklasse, de protestantse zendelingen, mannen op het terrein die de sociale problemen van die tijd – alcoholisme en analfabetisme in het bijzonder – wilden verhelpen, een vlakke weg waarvan de Doornikse regio, die landelijk bleef, zich enigszins afzijdig hield.
Het resultaat was een verschuiving ten gunste van de Borinage in het voortbestaan van de protestantse minderheid en door deze in elke fase van haar ontwikkeling voortdurend de voorwaarden te bieden om te wortelen en te overleven, werd deze regio, binnen de gereformeerde driehoek Bergen-Valenciennes-Tournai, de vruchtbaarste voedingsbodem van Wallonië.
Laurence Druez
Doctor in de geschiedenis aan de universiteit van Luik
Docent aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Theologie in Brussel
Hoofd Onderzoek bij het Belgisch Rijksarchief
Foto: Openlucht prediking in Boussu-Bois door ds Junod in 1895 ©EPUB Archief