1 juli 1523

In 1513 vestigden de Augustijner-Heremieten van de Saksische Congregatie zich in Antwerpen en stichtten het Sint-Andreasklooster. Deze orde onderhield nauw contact met de Augustijnen in Wittenberg en Dordrecht.

 

Op 31 oktober 1517 spijkerde Maarten Luther zijn 95 stellingen tegen het misbruik van aflaten op de deur van de slotkapel van Wittenberg, zoals gebruikelijk was bij een academisch debat. Luther was niet per se tegen de aflaten, maar hij wilde de uitwassen van de aflaathandel aan de kaak stellen. Al snel werden zijn stellingen en andere reformatorische geschriften ook in de Lage Landen verspreid.

 

Antwerpen was een kosmopolitisch centrum van handel en verkeer, en werd het centrum van het nieuwe denken. De ideeën en leringen van Luther drongen op twee manieren in de Lage Landen door: enerzijds via Duitse kooplieden die zijn geschriften uit hun vaderland meebrachten, en anderzijds via interne contacten tussen de Augustijnenkloosters van Wittenberg en Antwerpen. De Augustijnen in Antwerpen waren bekend met Luthers geschriften en sommigen aanvaardden zijn leer.

 

In Antwerpen was de boekhandel zeer levendig. In het voorjaar van 1518 waren er al Nederlandse vertalingen van de teksten van Luther te koop.

 

Op 26 april 1518 vond de driejaarlijkse bijeenkomst van de Augustijnen in Heidelberg plaats. Luther hield daar polemische debatten onder zijn Augustijnen mede-Observanten. Johannes von Staupitz, de vicaris-generaal van de Augustijnenorde in Duitsland, stond achter Luther. Het is niet alleen dat niemand Luther kon weerleggen, neen, Luther ontving bijval, sympathie en ondersteuning. Niemand kon, maar ook niemand wilde het bewijs van het tegendeel leveren. Zijn stellingen verwoorden een wijd verbreid gevoel in Duitsland door de Romeinse curie uitgebuit en leeggezogen te worden. Daardoor hebben zijn stellingen een explosieve kracht, die niet te voorzien was en die ook Luther zelf verbaasde. Waarom men Rome financieel moest ondersteunen, werd door steeds minder mensen in Duitsland begrepen. Met de aflaat voor de Sint-Pieterbasiliek is Rome te ver gegaan, en dat is de druppel die de emmer deed overlopen.

 

Tijdens de bijeenkomst In Heidelberg waren twee belangrijke mensen aanwezig: Martin Bucer werd een groot aanhanger van Luther, en Johannes Eck daarentegen werd een groot tegenstander.

 

De paus had aanvankelijk weinig oor voor Luther en zijn stellingen. Maar het waren de Duitse geestelijken onder leiding van Johannes Eck die Paus Leo X informeerde over de ernst van de situatie. In opdracht van deze paus werden onderzoekscommissies benoemd, die de werken van Luther bestudeerden.

 

In Rome bereidde men een proces tegen Luther voor. Luther ontving een dagvaarding van Paus Leo X om naar Rome af te reizen om te antwoorden op beschuldigingen van valse leer. Dit was de eerste stap op weg naar een mogelijk proces wegens ketterij. Maar keurvorst Frederik de Wijze wantrouwde de paus, en hij weigerde dat Luther naar Rome afreisde. Luther zou dan verhoord worden door Kardinaal Thomas Cajetanus tijdens de Rijksdag van 12 tot 14 oktober 1518 in Augsburg. De hoofdonderwerpen tijdens deze Rijksdag waren eigenlijk de opvolging van de Heilige Roomse Keizer Maximiliaan en een belasting om een kruistocht tegen de Turken te financieren. De opvolging van de Heilige Roomse Keizer Maximiliaan zal voor de Reformatie van groot belang zijn. De eigen zoon van Keizer Maximiliaan, Filips de Schone, was reeds overleden in 1506. Het voorstel lag op tafel om zijn kleinzoon Karel, geboren in 1500 in Gent, als opvolger aan te duiden.

 

Het verhoor van Luther kan men nauwelijks een verhoor noemen: de kardinaal Thomas Cajetanus wenste geen debat, hij wilde alleen maar weten of Luther gehoorzaam was aan de paus of niet. De positie van de paus was de enige zorg van Rome. Luther vroeg een nacht bedenktijd, en de volgende ochtend kwam Luther met een ‘Protestatio’, waarin hij stelde niets geschreven te hebben dat tegen de Heilige Schrift, de kerkvaders en de pauselijke decreten inging. Nu kon hem enkel dwaling worden verweten en geen ketterij. Luther keerde terug naar Wittenberg, en publiceerde zijn ‘Protestatio’ zodat het brede publiek kennis kon nemen van zijn verweer tegen Rome.

 

Luthers ideeën over het hebzuchtige pausdom en de overweldigende machtswellust van het keizerlijk gezag spraken de keurvorst Frederik de Wijze aan en brachten hem ertoe Luther te steunen, meer uit politiek oogpunt dan Luthers theologische ideeën, waar Frederik de Wijze het eigenlijk niet mee eens was.

 

Op 12 januari 1519 stierf de Heilige Roomse Keizer Maximiliaan. Zijn kleinzoon Karel werd nu Keizer Karel of Karel V. Daardoor stond nu een ultra-katholieke keizer aan het hoofd van het Heilige Roomse Rijk.

 

Op 7 november 1519 veroordeelde de Leuvense faculteit de lutherse leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, en het jaar daarop publiceerde zij deze veroordeling. Deze academische veroordeling gaf het Lutherse probleem zijn volle omvang en beslissende publiciteit.

 

Op basis van de resultaten van de onderzoekscommissies vaardigde Paus Leo X op 15 juni 1520 de pauselijke bul “Exsurge Domine” uit (Latijn voor “Sta op, Heer”). In deze bul riep de paus Luther op zich te distantiëren van wat de paus als dwaalleer beschouwde. De bul citeerde 41 stellingen over het geloof die Luther had gepubliceerd en die de paus als dwalingen bestempelde.

 

Luther reageerde op deze pauselijke bul door op 10 december 1520 deze bul samen met enkele kerkelijke wetboeken te verbranden.

 

Op 03 januari 1521 vaardigde Paus Leo X de pauselijke bul “Decet Romanum Pontificem” uit (Latijn voor “Het behaagt de paus van Rome”), In deze bul excommuniceerde de paus officieel Maarten Luther en zijn volgelingen en verklaarde hen tot ketters. Bovendien werden alle kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders opgeroepen streng op te treden tegen Maarten Luther en zijn volgelingen om het katholieke geloof te verdedigen. Luther en zijn volgelingen werden dus definitief in de kerkelijke ban gedaan. Men merkt hoe in enkele maanden tijd de spanning steeg, en de stellingen van Luther evolueerde van dwalingen naar ketters.

 

Normaal volgde op een kerkelijke ban meestal een rijksban. De jonge Karel V wilde weliswaar trouw zijn aan Rome, maar moest rekening houden met de keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, die Luther in bescherming nam. De keizer besloot daarop Luther een vrij verhoor toe te staan op de Rijksdag in Worms van 16 tot 25 april 1521.

 

Op 17 april vond de eerste zitting plaats. Luther werd gevraagd 20 van zijn boeken te herroepen. Luther weigerde echter ook maar iets te herroepen, en vroeg een dag verdaging. Op 18 april verklaarde Luther dat het “onzeker en gevaarlijk is, tegen zijn geweten te handelen.” Het is niet zeker dat de uitdrukking “Hier sta ik en ik kan niet anders. Moge God mij helpen. Amen.” van Luther is, maar het geeft wel zijn houding weer.

 

Een keizerlijk edict van 26 mei 1521, het Edict van Worms, deed Luther daarop in de rijksban. Luther werd vogelvrij verklaard; dit wil zeggen dat hij een persona non grata was geworden, en geen burgerlijke en politieke rechten meer had. Hij was buiten de wet gesteld en vogelvrij verklaard zodat iedereen hem mocht vermoorden. Niemand mocht Luther onderdak verschaffen, geen eten of drinken geven, geen hulp bieden of sympathie bewijzen. Verder werden zijn boeken verboden, wie ze in bezit heeft, wordt gestraft. Niemand mag zich bij de mening van deze monnik aansluiten op straffe van vervolging. Ook riep Karel V in het Edict van Worms op om overal de geschriften van Luther te verbranden.

 

Maar keurvorst Frederik de Wijze had Luther echter op 4 mei reeds in het geheim laten ontvoeren en naar de Wartburg in Eisenach laten brengen.

 

Daar leefde Luther bijna een jaar en vertaalde hij het Tweede Testament in het Duits. Hij maakte daarbij gebruik van de recente kritische uitgave van Erasmus, de uitgave die later textus receptus zou worden genoemd. Luthers vertaling werd in 1522 gepubliceerd.

 

Naar aanleiding van het Edict van Worms van 26 mei 1521 werden op 31 juli 1521 Lutherse geschriften in Antwerpen verbrand.

 

Op 9 maart 1522 verliet Luther echter de Wartburg, ondanks de ban, zonder verlof van zijn keurvorst, en keerde terug naar Wittenberg.

 

De prediking van het evangelie en tegen de aflaathandel sprak de kloosterlingen in Antwerpen aan. Het Sint-Andreasklooster bleef daardoor een centrum van lutherse prediking en de gehele kloostergemeenschap bestond uit lutheranen.

 

Op 6 mei 1522 werden voor de tweede maal Lutherse geschriften in Antwerpen verbrand.

 

Voor een aantal monniken in het Sint-Andresklooster werd het te warm onder de voeten, en zij vluchtten onder andere naar Dordrecht en Wittenberg.

 

Op 6 oktober 1522 werden alle 16 monniken gevangen genomen en naar Brussel gebracht. De ondervragingen onder leiding van de grootinquisiteur van der Hulst leidde ertoe dat de meesten hun ketterij bekenden en herriepen. Het is zeker dat Hendrik Voes, Jan van Esschen, en de prior Lambertus Thoren standvastig bleven. Hun proces duurde 9 maanden. Ze hadden het erg zwaar in de gevangenis. Gedurende die 9 maanden werd van rooms-katholieke zijde alles geprobeerd om hen te doen herroepen wat zij hadden beleden.

 

Op 1 juli 1523 stierven Hendrik Voes en Jan van Esschen op de brandstapel op de Grote Markt in Brussel. Zij waren de allereerste martelaren van de Reformatie.

beeld: wikipedia

 

Lambertus Thoren vroeg om 4 dagen uitstel. Deze 4 dagen werden 5 jaar in de gevangenis. Hij heeft nooit berouw getoond, en gedurende die vijf jaar werd hij verzorgd door een groep Brusselaars die Luthers waren. In 1528 werd hij in het geheim vermoord en begraven te Vorst.

 

Hendrik Voes en Jan van Esschen waren de eerste martelaren van de Reformatie, maar in de decennia daarna zouden er nog duizenden volgen. Daarnaast vluchtten tienduizenden (sommigen zeggen honderdduizenden) protestanten naar het buitenland, zoals de noordelijke provincies van de Lage Landen, Duitsland en Engeland. De ultrakatholieke vorst Karel V stierf in 1558 en werd opgevolgd door Filips II, die de Reformatie nog harder aanpakte dan zijn vader. Rome moest zegevieren, ten koste van onderdrukking van het geweten, verarming van de bevolking, achteruitgang van handel, industrie en landbouw, allemaal zaken die voor Filips II van ondergeschikt belang waren, zolang de ketterij maar werd uitgeroeid. Dit kwam de Zuidelijke Nederlanden duur te staan. En dit alles alleen omdat Filips II had gezworen dat hij liever over een woestenij regeerde dan over een natie van ketters.

 

Ds. Harry Sinnaghel

Docent “Geschiedenis van het Belgisch Protestantisme” aan de FPTR

arrow